Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7136

Datum uitspraak2001-11-02
Datum gepubliceerd2002-02-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/51047 MVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mvv / Turkije / dienstplicht / spoedeisend belang. Verzoeker is opgeroepen voor zijn dienstplicht en legt daartoe een verklaring over van het Turks Nationaal Ministerie van Defensie, waarin staat 'Einde verlatingsdatum Turkije 31 december 2001'. Verder vermeldt de verklaring dat er geen verder uitstel meer mogelijk is. De president gaat uit van deze uiterste uitreisdatum. De stelling van verweerder dat verzoeker andere mogelijkheden heeft in Turkije om onder de dienstplicht uit te komen, is niet onderbouwd dan wel gespecificeerd. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij bij een tijdig vertrek naar Nederland zijn dienstplicht kan afkopen, hetgeen een legale optie is. Niet kan worden gezegd dat verzoeker zichzelf voorzienbaar in de problemen heeft gebracht. Verzoeker is meer dan een half jaar geleden gestart met het regelen van zijn toelating. Daarbij had referente pas per 1 mei 2001 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Dat de termijn om te beslissen op bezwaar nog niet is verstreken maakt niet dat er geen sprake is van spoedeisendheid. De Awb-termijn om te beslissen op bezwaar is een maximum- en niet een minimumtermijn. Zij staat aan het binnen die termijn nemen van een beslissing op bezwaar niet in de weg en maakt evenmin dat verzoeker geen rechtsmiddel ten dienste zou staan om het nemen van een dergelijke beslissing te bevorderen. In dit kader is tevens van belang dat verzoeker de president niet heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen een bepaalde termijn een beslissing te nemen op het bezwaar, maar om verweerder te gebieden verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een mvv. Waar verweerder de authenticiteit van de door verzoeker overgelegde verklaring van het Ministerie van Defensie niet heeft betwist, en de president ook overigens onvoldoende aanleiding ziet om te twijfelen aan de gestelde uiterste vertrekdatum, neemt de president in casu aan dat er sprake is van spoedeisend belang. Toewijzing verzoek.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Vreemdelingenzaken president Uitspraak artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/51047 MVV inzake: A, geboren op [...] 1976, van Turkse nationaliteit, wonende te B, Turkije, verzoeker, gemachtigde: mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. C, verder te noemen referente, heeft op 7 mei 2001 bij de korpschef van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van verzoeker. Daarop is bij besluit van 26 september 2001 afwijzend beslist. Tegen deze beslissing is namens verzoeker bij bezwaarschrift van 5 oktober 2001 bezwaar gemaakt. 2. Bij verzoekschrift van 5 oktober 2001 heeft verzoeker de president van de rechtbank verzocht verweerder te gebieden verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een mvv. Op 15 oktober 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 oktober 2001 heeft verweerder primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek en subsidiair tot afwijzing van het verzoek en ongegrondverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 78 Vw 2000. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2001. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was referente ter zitting aanwezig. 4. Ter zitting heeft de president het onderzoek geschorst teneinde referente in de gelegenheid te stellen om een nadere verklaring van de werkgever over te leggen. 5. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft referente een werkgeversverklaring van 24 oktober 2001 overgelegd. Bij brief van 9 november 2001 heeft verweerder een reactie hierop gegeven. Daarop is het onderzoek gesloten. II. FEITEN In dit geding gaat de president uit van de volgende feiten. Bij het verzoek om ambtshalve advies heeft referente een arbeidsovereenkomst overgelegd van Uitzendbureau Creatief Unie (UCU), ingaande op 1 mei 2001 met een proeftijd van één maand. In deze arbeidsovereenkomst staat vermeld dat referente is aangenomen voor de functie van vestiging medewerkster, een 40-urige werkweek heeft en dat het brutoloon ƒ 3371,-- per maand zal bedragen. Bij bezwaarschrift van 5 oktober 2001 heeft referente een werkgeversverklaring van UCU, gedateerd op 1 oktober 2001, overgelegd, waarin referente wordt bedankt voor haar inzet en waarin voorts is vermeld dat bij beëindiging van het contract voor bepaalde tijd referente in wederzijds overleg in aanmerking kan komen voor een vast dienstverband per 31 april 2002. Ter zitting heeft referente een werkgeversverklaring van UCU, gedateerd op 19 oktober 2001, overgelegd, waarin staat dat het dienstverband van referente per 1 mei 2002 voor onbepaalde tijd verlengd zal worden. Voorts heeft zij verklaard dat zij ongeveer rond vijftien of zestien april 2001 naar de vreemdelingenpolitie is geweest voor informatie. De formulieren voor een aanvraag waren reeds in haar bezit. Zij heeft pas op 7 mei 2001 een aanvraag ingediend, omdat zij op dat tijdstip pas in het bezit was van alle benodigde documenten. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft referente een werkgeversverklaring van UCU, gedateerd op 24 oktober 2001, overgelegd, waarin staat dat de arbeidsovereenkomst van referente met ingang van heden voor onbepaalde tijd is aangegaan. II. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Verweerder stelt zich in het besluit in primo op het standpunt dat verzoeker niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder aan dat referente niet duurzaam over middelen van bestaan beschikt. Zij heeft slechts een arbeidscontract voor bepaalde tijd bij UCU te Zaandam kunnen overleggen, welk contract inging op 1 mei 2001 en eindigt op 31 april 2002. Op het moment van de aanvraag, te weten 7 mei 2001, beschikte zij derhalve niet over middelen van bestaan die nog voor ten minste één jaar beschikbaar zijn. Niet is gebleken van zodanige bijzondere feiten en omstandigheden dat een beslissing overeenkomstig bedoeld beleid in dit geval zou leiden tot nadelige of voordelige gevolgen voor één of meer belanghebbenden, die onevenredig zouden zijn in verhouding met de door bedoeld beleid te dienen belangen. Hierbij is in aanmerking genomen de verklaring van referente dat verzoeker op 18 oktober 2001 in Turkije in militaire dienst zou moeten. Niet is immers gebleken dat referente in de toekomst niet alsnog aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen. Bovendien is niet gebleken dat de omstandigheid dat verzoeker in Turkije in militaire dienst moet aan eventuele overkomst van verzoeker in de weg staat. De weigering om aan verzoeker verblijf hier te lande toe te staan betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende aangevoerd. De enkele omstandigheid dat verzoeker in dienst zou moeten, welke niet nader is onderbouwd, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van spoedeisend belang. De stelling van referente dat zij niet eerder een aanvraag kon indienen bij de vreemdelingendienst vindt geen enkele steun in het departementale dossier van verzoeker. Uit het dossier blijkt dat referente zich eerst met een brief van 5 mei 2001 tot de vreemdelingendienst heeft gewend. De werkgeversverklaring ziet op een toekomstige onzekere gebeurtenis. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde nog aangevoerd dat de werkgeversverklaring die door referente ter zitting is overgelegd, ook ziet op een toekomstige onzekere gebeurtenis. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat de enige weigeringsgrond het ontbreken van duurzame middelen van bestaan is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een andere mogelijke weigeringsgrond. Bij brief van 9 november 2001 heeft verweerder, in reactie op de bij brief van 24 oktober 2001 overgelegde werkgeversverklaring, gesteld dat er inmiddels drie inhoudelijk verschillende werkgeversverklaringen zijn, waardoor er bij die verklaringen vraagtekens te plaatsen zijn. Op voorhand is derhalve niet duidelijk dat de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt. 2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voert verzoeker aan dat verweerder bij afweging van alle daarbij in aanmerking komende belangen niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verzoeker moet op korte termijn Turkije verlaten, anders moet hij eerst zijn militaire dienstplicht vervullen. Daarbij heeft referente al medio april een afspraak gemaakt voor indiening van de mvv-aanvraag. Het is dan ook aan de vreemdelingendienst toe te rekenen dat zij pas op 7 mei 2001 een afspraak kon maken en dat zij derhalve niet voldoet aan de eis dat zij duurzaam over voldoende middelen van bestaan moet beschikken. Voorts heeft referente een werkgeversverklaring van UCU van 1 oktober 2001 overgelegd, waarin staat dat na beëindiging van het contract referente in wederzijds overleg in aanmerking kan komen voor een vast dienstverband, ingaande op 31 april 2002. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker een werkgeversverklaring, gedateerd op 19 oktober 2001, overgelegd. In deze verklaring staat dat de arbeidsovereenkomst van referent zal worden verlengd op 2 mei 2002. Eigenlijk zou de werkgever zelf verschijnen om aan te geven hoe tevreden zij was over referente en dat het contract verlengd zou worden, maar zij bleek verhinderd, vandaar deze werkgeversverklaring die op het laatste moment is gefaxt aan de gemachtigde. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoeker verklaard dat een werkgeversverklaring, waarin staat dat de werkgever de arbeidsovereenkomst per direct omzet in een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, binnen een week na de zitting zal worden overgelegd. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft referente een werkgeversverklaring van 24 oktober 2001 overgelegd, waarin staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst is gewijzigd en vanaf heden voor onbepaalde tijd is aangegaan. IV. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat de voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek moet worden toegewezen indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit. 2. Verweerder heeft primair aangevoerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang. In dit verband heeft verweerder in het verweerschrift allereerst aangevoerd dat de enkele verklaring van referente dat verzoeker op 18 oktober 2001 in militaire dienst moet in Turkije, geen omstandigheid is die leidt tot de conclusie dat sprake is van een spoedeisend belang. 3. Namens verzoeker is na het verweerschrift (een kopie van) een verklaring van het Turkse Nationaal Ministerie van Defensie (de Minister van Dienstplicht) in het geding gebracht, waarin melding wordt gemaakt van het feit dat de aanvangsperiode van de dienstplicht van verzoeker februari 2002 is, en dat geen uitstel meer mogelijk is. Voorts wordt als „Einde verlatingsdatum Turkije“ 31 december 2001 genoemd. Volgens verzoeker is dit de laatste datum waarop hij in verband met zijn militaire dienstplicht nog Turkije mag uitreizen. Verzoeker heeft zijn stellingen thans derhalve onderbouwd. 4. Namens verzoeker is ter zitting voorts verklaard dat eerder sprake was van een uiterste uitreisdatum van 31 oktober 2001. Verzoeker heeft toen toch nog weer twee maanden uitstel weten te krijgen. Deze verklaring is door verweerder niet betwist, en komt de president ook overigens niet als ongeloofwaardig voor. Verweerders gemachtigde heeft aangevoerd dat er volgens haar nog andere mogelijkheden zijn in Turkije om tot een oplossing te komen. Deze stelling is echter niet onderbouwd en niet gespecificeerd. Zij strijdt bovendien met de tekst van de door verzoeker overgelegde verklaring, waarin is vermeld dat geen uitstel meer wordt verleend. Verweerders stelling wordt dan ook niet gevolgd door de president. 5. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting ook aangevoerd dat de omstandigheid dat verzoeker op korte termijn naar Nederland moet komen om te ontkomen aan vervulling van zijn militaire dienstplicht, op geen enkele wijze kan leiden tot het aannemen van spoedeisend belang. Verzoeker zal zijn dienstplicht toch dienen te vervullen. Namens verzoeker is op dit punt aangevoerd dat hij bij een tijdig vertrek naar Nederland zijn dienstplicht kan afkopen. Dit is een legale optie. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde bevestigd in casu geen aanknopingspunten te zien voor de aanname dat mogelijk sprake is van een (poging tot) illegale ontduiking van de dienstplicht. Gelet hierop ziet de president geen grond voor het oordeel dat de militaire dienstplicht van verzoeker op geen enkele wijze kan leiden tot het aannemen van spoedeisend belang. 6. Naar het oordeel van de president kan voorts niet worden gezegd dat verzoeker zichzelf voorzienbaar in de problemen heeft gebracht. Reeds in april van dit jaar heeft hij (doen) informeren naar de vereisten voor toelating tot Nederland. Daarop is in mei van dit jaar de aanvraag gevolgd. Verzoeker is derhalve meer dan een half jaar geleden al gestart met het regelen van zijn toelating. Niet kan worden staande gehouden dat hij had moeten voorzien dat de besluitvorming van verweerder zoveel tijd in beslag zou nemen dat hij nog eerder zijn toelating tot Nederland had dienen te regelen. In dit verband wijst de president erop, dat referente eerst per 1 mei 2001 beschikte over een voltijdse arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Dat niet voordien om toelating is gevraagd, kan (gelet op de in het beleid neergelegde middeleneis) dus niet worden verweten aan verzoeker. Dat verzoeker zijn dienstplicht in Turkije dient te vervullen, betreft voorts niet een door hem gemaakte en daarom aan hem toe te rekenen keuze. 7. Verweerders gemachtigde heeft er ook nog op gewezen dat de termijn om te beslissen op het bezwaar nog niet is verstreken. Voorzover verweerder heeft bedoeld te betogen dat deze (overigens bij een ander aspect van de gestelde spoedeisendheid naar voren gebrachte) stelling ook aan het aannemen van spoedeisend belang vanwege de dienstplicht van verzoeker in de weg staat, overweegt de president nog als volgt. De in de Awb neergelegde termijn om te beslissen op bezwaar is een maximum-, en niet een minimumtermijn. Zij staat aan het binnen die termijn nemen van een beslissing op bezwaar dan ook niet in de weg, en maakt evenmin dat verzoeker geen rechtsmiddel ten dienste zou staan om het nemen van een dergelijke beslissing te bevorderen of de aan het uitblijven van die beslissing voor hem verbonden nadelige gevolgen zo veel mogelijk te redresseren. Indien verweerder -tevens- heeft bedoeld te betogen dat de voor verzoeker aangewezen weg is het aanwenden van een rechtsmiddel tegen een niet tijdig beslissen op bezwaar, overweegt de president nog dat verzoeker de president niet heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen een bepaalde termijn een beslissing te nemen op het bezwaar, maar om verweerder te gebieden verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf tot rechtens onherroepelijk op het bezwaarschrift is beslist. Een dergelijk petitum is niet voor toewijzing vatbaar in het kader van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Een dergelijk beroep kan dan ook niet worden beschouwd als de voor verzoeker in casu meest aangewezen rechtsingang. 8. Waar verweerder de authenticiteit van de door verzoeker overgelegde verklaring van het Ministerie van Defensie niet heeft betwist, en de president ook overigens (mede gelet op de door gemachtigde van verzoeker gegeven toelichting op de sedert de aanvraag genoemde verschillende vertrekdata) onvoldoende aanleiding ziet om te twijfelen aan de gestelde uiterste vertrekdatum van 31 december 2001, neemt de president aan dat in casu deswege sprake is van voldoende spoedeisend belang. Of de door verzoeker gestelde spoedeisendheid in verband met de beleving van het familie- of gezinsleven aanwezig is, kan en zal de president daarom in het midden laten. 9. Ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van referente overweegt de president het volgende. 10. In reactie op het standpunt van verweerder in het besluit in primo heeft referente een werkgeversverklaring van 1 oktober 2001 overgelegd. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat het hier om een toekomstige onzekere gebeurtenis gaat. Ter zitting heeft referente hierop gereageerd door een werkgeversverklaring, gedateerd op 19 oktober 2001, over te leggen. Deze verklaring rept niet langer van verlenging voor onbepaalde tijd in wederzijds overleg, maar stelt dat de arbeidsovereenkomst volgend jaar wordt verlengd. Ook met betrekking tot deze verklaring heeft verweerder gesteld dat dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft. De gemachtigde van verzoeker heeft vervolgens verklaard dat de werkgever altijd blijk heeft gegeven van volle tevredenheid over referente en ook ter zitting zou hebben willen verklaren dat het contract van referente wordt verlengd voor onbepaalde tijd, ware het niet dat de werkgever verhinderd is. Terzake is bewijs aangeboden. Hierop is het onderzoek ter zitting geschorst om referente in de gelegenheid te stellen die stelling te onderbouwen. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft referente een werkgeversverklaring overgelegd, waarin staat vermeld dat de arbeidsovereenkomst van referente is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 11. Verweerders standpunt in de brief van 9 november 2001 dat het bevreemdend is dat er drie verschillende werkgeversverklaringen zijn overgelegd, kan de president tegen de zojuist geschetste achtergrond niet volgen. Uit de loop van de procedure blijkt dat de latere werkgeversverklaringen zijn overgelegd naar aanleiding van het standpunt van verweerder ten aanzien van de eerdere werkgeversverklaringen. Een dergelijke gang van zaken rechtvaardigt niet de conclusie dat slechts sprake is van niet reële „pour besoin de la cause“ opgestelde verklaringen; te minder waar UCU al na een dienstverband van vijf maanden op 1 oktober 2001 uitdrukking heeft gegeven aan haar tevredenheid over referente. De president ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan het thans bestaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 12. Het besluit in primo is alleen gebaseerd op het ontbreken van duurzame middelen. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard geen aanleiding te zien om aan te nemen dat er sprake is van overige weigeringsgronden. De president ziet voorts ook overigens geen aanleiding om aan te nemen dat mogelijk andere weigeringsgronden aanwezig zijn. Uitgaande van dat gegeven dient naar het oordeel van de president in het kader van de belangenafweging meer gewicht te worden toegekend aan het spoedeisend belang dat verzoeker heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening dan aan het belang dat verweerder heeft bij afwijzing van de gevraagde voorlopige voorziening. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen in die zin dat verzoeker door verweerder wordt behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een mvv. 13. De president ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 78 Vw 2000, reeds omdat door verzoeker dit niet is verzocht. Overigens is artikel 78 Vw 2000 in een visumzaak niet toepassing. In dit artikel is opgenomen dat „doorpakken“ mogelijk is bij een bezwaar of administratief beroep dat is gericht tegen een beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning. 14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met deze procedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op f 1.420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand. 15. Onder de gegeven omstandigheden is er tevens aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de president. V. BESLISSING De president 1. wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker door verweerder wordt behandeld als ware hij in het bezit gesteld van een mvv; 2. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op f 1.420,-- (zegge: veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier; 3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad f 225,-- (zegge: tweehonderdvijfentwintig gulden). Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 2 november 2001, door mr. H.J. Tijselink, fungerend president, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier. Afschrift verzonden op: 4 december 2001 Conc.: JL Coll: Bp: - D: B