Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7165

Datum uitspraak2001-11-27
Datum gepubliceerd2002-01-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/59496, 01/59499 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / Ghana / besnijdenis. De president is met verzoekster van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de vrees voor vrouwenbesnijdenis niet te herleiden is tot een van de vervolgingsgronden van het vluchtelingenverdrag. Deze stelling van verweerder is in strijd met het standpunt van de Nederlandse regering, zoals weergegeven in de door verzoekster overgelegde brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 6 juli 2001. Op dit punt is het bestreden besluit niet toereikend gemotiveerd. Dit leidt evenwel niet tot toewijzing van het verzoek, omdat daar tegenover staat dat verweerder naar het oordeel van de president terecht heeft overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Ghana een aantoonbaar risico loopt om besneden te worden en dit onderdeel van het bestreden besluit toereikend is om het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op het oordeel omtrent artikel 29, eerste lid, aanhef en sub a en b Vw 2000 te dragen. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam vreemdelingenzaken president Uitspraak artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/59496 VRONTN (voorlopige voorziening) AWB 01/59499 VRONTN (beroep) inzake: A, geboren op [...] 1976, van Ghanese nationaliteit, verblijvende in het Aanmeldcentrum voor Asielzoekers (AC) te Schiphol, verzoekster, gemachtigde: mr. M. Jansen-Takes, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Utrecht, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. A.L. de Mik, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie. I. PROCESVERLOOP 1. Bij besluit van 8 november 2001 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoekster de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat zij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij beroepschrift van 9 november 2001, aangevuld bij brief van 22 november 2001 met 8 bijlagen, beroep ingesteld. 2. Bij verzoekschrift van 9 november 2001, aangevuld bij brief met 8 bijlagen van 22 november 2001, heeft verzoekster de president van deze rechtbank verzocht verweerder te verbieden om verzoekster uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoekster ingediende beroepschrift. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2001. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting als tolk in de Engelse taal mevrouw Y.A.C. Sikkens aanwezig. II. FEITEN In dit geding gaat de president uit van de volgende feiten. Verzoekster is afkomstig uit Ghana. Verzoekster heeft op 4 november 2001 Ghana verlaten. Zij is in het bezit van een geldig Ghanees paspoort, een visum voor drie maanden voor bezoek aan haar verloofde B, een nationale identiteitskaart en een vliegticket Accra-Amsterdam-Accra, geldig tot januari 2002. III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 1. Aan haar asielverzoek heeft verzoekster, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster is uit haar land gevlucht om te ontkomen aan een genitale verminking en een gedwongen huwelijk. Zij is naar haar verloofde in Nederland gekomen om samen met hem naar een oplossing voor haar problemen te zoeken. Op het moment dat haar verloofde de garantstelling introk heeft zij asiel aangevraagd. Verzoekster erkent dat zij geen vervolging van de zijde van de Ghanese autoriteiten te vrezen heeft. De ooms van verzoekster leggen haar op dat ze in Ghana met een man moet trouwen, waarvan ze niet houdt, en dat ze, voordat ze in het huwelijk treedt, besneden moet worden. In Ghana wordt campagne tegen besnijdenis gevoerd; daarom zou de besnijdenis in een klein dorpje gebeuren, waar de mensen nog helemaal volgens de traditie leven. 2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw 2000. Daartoe voert verweerder het volgende aan. Eerst nadat haar de toegang tot Nederland is geweigerd, heeft zij kenbaar gemaakt een asielaanvraag in te dienen. Verzoekster heeft verklaard dat het haar intentie is geweest om Nederland in te reizen om zich bij haar verloofde te voegen. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich als tegenstander van de Ghanese autoriteiten heeft geprofileerd en dat zij in de negatieve belangstelling staat. Ze is nimmer lid geweest van een politieke partij of andere beweging; ze heeft nimmer activiteiten verricht gericht tegen de Ghanese autoriteiten. Verzoekster heeft verklaard dat zij nimmer problemen heeft ondervonden zijdens de Ghanese autoriteiten en dat zij nimmer gearresteerd of gedetineerd is geweest. Daarbij heeft verzoekster verklaard dat zij in 1999 – zonder daarbij problemen te hebben ondervonden – een op haar naam gesteld authentiek nationaal paspoort heeft aangevraagd en verkregen. Bovendien heeft zij haar land van herkomst nog recentelijk, op 4 november 2001, via de daartoe aangewezen grenspost op de luchthaven in Accra op legale wijze – wederom probleemloos – verlaten. De gestelde vrees dat haar ooms haar zullen onderwerpen aan een besnijdenisritueel is niet te herleiden tot één van de gronden van het verdrag. De gestelde problemen hebben zich louter afgespeeld binnen de familiesfeer en zijn afkomstig van individuen. Verzoekster heeft het bestaan van de gestelde dreiging geenszins aannemelijk gemaakt. Zij is 25 jaar zonder dat zij de gestelde behandeling heeft ondergaan. Dit bevreemdt aangezien uit openbare bron is gebleken dat vrouwenbesnijdenis in Ghana op jonge leeftijd plaatsvindt. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de gestelde dreigende besnijdenis niet zou kunnen weigeren. Niet aannemelijk is dat zij het door haar ooms gearrangeerde huwelijk niet zou kunnen weigeren. Het bevreemdt dat de ouders van verzoekster, die volgens haar geen voorstander zijn van haar besnijdenis, geen enkele inspraak zouden hebben bij de vraag of hun dochter al dan niet besneden zal worden. Verzoekster had de bescherming van de autoriteiten in haar land kunnen inroepen. Besnijdenis is niet toegestaan in haar land, hetgeen in openbare bronnen wordt bevestigd. 3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van verzoekster ten onrechte is afgedaan in het AC. Er had op allerlei punten nader onderzoek moeten worden gedaan. Verweerder heeft geen bronnen geraadpleegd over besnijdenis in Ghana. Ook had verweerder moeten onderzoeken in hoeverre er voor verzoekster in Ghana een vestigingsalternatief is. Verzoekster erkent dat zij geen vervolging van de zijde van de Ghanese autoriteiten te vrezen heeft. Zij heeft dat ook nooit beweerd. Verweerder zegt in het bestreden besluit wel dat vrees voor besnijdenis geen vervolgingsgrond in de zin van het Vluchtelingenverdrag oplevert maar de Nederlandse regering denkt daar heel anders over: zie Tweede Kamer, 2000-2001, 27 4000 VI, nr. 83, p. 7. waar vermeld staat: „De Nederlandse regering beschouwt, onder omstandigheden, het lopen van aantoonbaar risico om besneden te zullen worden als gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Onder omstandigheden kan het lopen van aantoonbaar risico om besneden te worden leiden tot erkenning van de aanvraag om politiek asiel. Overigens is, voor zover kan worden nagegaan, tot op heden nog geen aanvraag bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst ingediend waarin expliciet een beroep wordt gedaan op angst voor besnijdenis als vluchtmotief. In de Vreemdelingencirculaire wordt met betrekking tot de rol van gender in de asielprocedure gegronde vrees voor besnijdenis ook expliciet genoemd als een van de erkenningsgronden voor vervolging. Binnen de beoordeling van de aanvraag wordt verder ambtshalve getoetst aan artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De vraag of een aanvrager bij terugkeer naar het land van herkomst te vrezen heeft voor een onmenselijk of vernederende behandeling maakt daarmee onderdeel uit van die beoordeling, De desbetreffende passage in de vreemdelingencirculaire wordt in 2001 geëvalueerd op zijn effecten“. Verzoekster wijst erop dat uit een onderzoek in 1988 blijkt dat 85% van de uitgevoerde besnijdenissen onder de vijftien jaar plaatsvinden. Dat houdt dus ook in dat 15% van de besnijdenissen boven die leeftijd plaatsvindt. Aannemelijk is dat verzoekster op haar leeftijd in verband met haar huwelijk alsnog besneden zou worden. Verzoekster heeft eerst uitstel weten te krijgen omdat zij een opleiding volgde, en nadien omdat zij werkte. Het aanstaande gedwongen huwelijk maakt dat geen uitstel meer wordt getolereerd. Zij is van haar familie afhankelijk en kan de druk van haar familie niet weerstaan. Zij staat onder invloed van haar ooms omdat besnijdenis niet een gezinsaangelegenheid is maar een familieaangelegenheid. Weliswaar is besnijdenis in Ghana niet toegestaan, maar datzelfde geldt voor Nederland. In voormeld Kamerstuk erkent de Minister van Justitie dat er geen betrouwbare gegevens zijn over besnijdenis in strijd met dit verbod omdat het zich afspeelt in de taboesfeer. Hetzelfde geldt voor Ghana. De strafbaarheid weerhoudt mensen er niet van het toe te passen. Het lukt de autoriteiten noch in Nederland noch in Ghana om daar bescherming tegen te bieden. Uit de openbare bronnen blijkt dat er in Ghana sinds het verbod op vrouwenbesnijdenis in 1994 er maar zeven arrestaties hebben plaatsgevonden en dat er maar twee daders zijn vervolgd en veroordeeld. Bovendien blijkt uit diezelfde openbare bronnen dat familieleden en helpers niet strafbaar zijn. Verzoekster bestrijdt dat zij elders in Ghana een vestigingsalternatief heeft. Zij kan zich niet elders vestigen als jonge ongehuwde moslimvrouw. Zij voorziet in haar levensonderhoud door in Accra een eigen bedrijf (communicatiecentrum) te runnen waarin al haar geld is geïnvesteerd. Dit is niet zomaar verplaatsbaar. Bovendien kan haar familie haar elders in het land gemakkelijk weer opsporen. Ze hoeven alleen maar te zoeken naar een jonge alleenstaande moslimvrouw die het beroep van grafisch ontwerper/secretaresse uitoefent. Dit is in Ghana zo uitzonderlijk dat zij traceerbaar is. In het bestreden besluit is niet ingegaan op de betekenis van het feit dat zij behoort tot een uit Mali afkomstige stam. Tenslotte brengt zij naar voren dat er in de Verenigde Staten in de zaak van een Ghanese vrouw door een meervoudige kamer is bepaald dat vrees voor besnijdenis grond voor asiel vormt, dat in Ghana 15 tot 30% van de vrouwen en meisjes onderworpen worden aan besnijdenis. In die zaak is een aantal getuigen gehoord. Het is niet ondenkbaar dat zich ook in Nederland getuigen bevinden die de vrees van verzoekster kunnen onderbouwen. Een 48-uursprocedure leent zich daartoe niet. Verzoekster legt over kopie van: 1. de US Country Reports van februari 2001; 2. een artikel van Mark Hamblett in het New York Law Journal van 13 juli 1999 getiteld: Genital Mutilation is basis for asylum; 3. de brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 6 juli 2001 (2000-2001, 27 400 VI, nr. 83); 4. de Discussion Paper: legal aspects of FGM. Legislation on International en national level in Europe, Stan Meuwese and Annemieke Wolthuis, Defence for Children International the Netherlands; 5. het rapport Vrouwenbesnijdenis van Kathelijne van der Knaap en Juliëtte de Graaf , afkomstig van de website van het Frencken-college van 8 mei 2000; 6. het rapport Vrouwenbesnijdenis van dr C.M. Fokkema, drs. C.C. Huisman en N. Smidtman van het NIDI van mei 2000; 7. Bijlage 2, Achtergrondinformatie per land, bij het rapport DEMOS. 4. Ter zitting heeft verzoekster op de vraag waar de druk van de zijde van haar ooms uit bestond verklaard dat de ooms heel vaak bij in haar ouderlijk huis, waar zij woont, langskomen, dat zij niet vaak met haar ooms gesproken heeft, dat zij in het begin wel met haar ooms sprak maar dat zij daarmee gestopt is toen zij merkte dat ze van plan waren haar mee te nemen. Bovendien zouden de ooms berichten voor haar achterlaten als zij haar niet thuis aantroffen. Voorts heeft verzoekster gesteld dat haar verloofde de garantstelling voor haar heeft ingetrokken onder druk van haar familie. IV. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen. Het verzoek moet onder meer worden toegewezen indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit. In deze belangenafweging speelt een rol het voorlopig oordeel van de president over de rechtmatigheid van het besluit om de uitzetting niet achterwege te laten. Dit besluit is onrechtmatig indien het is genomen in strijd met verdragsbepalingen of andere rechtsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. 2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen. 3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen. 4. De president deelt niet de stelling van verzoekster dat de onderhavige aanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure omdat nader onderzoek naar vrouwenbesnijdenis of een vestigingsalternatief in Ghana noodzakelijk zou zijn. Alhoewel aan verzoekster kan worden toegegeven dat verweerder in het bestreden besluit niet de openbare bronnen heeft genoemd die verweerder zou hebben geraadpleegd komt de inhoudelijke informatie uit het bestreden besluit overeen met de inhoud van de zeer uitvoerige en relevante informatie die verzoekster zelf in het geding heeft gebracht, te weten dat vrouwenbesnijdenis in Ghana -ondanks een wettelijk verbod- vóór komt, en dat dit veelal op jonge leeftijd gebeurt. Verzoekster heeft voorts onvoldoende onderbouwd op welke concrete punten nader onderzoek geboden is. 5. De president is voorts met verzoekster van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de vrees voor vrouwenbesnijdenis niet te herleiden is tot een van de gronden van het verdrag. Deze stelling van verweerder is in strijd met het standpunt van de Nederlandse regering, zoals weergegeven in de door verzoekster overgelegde brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 6 juli 2001 (Tweede Kamer, 2002-2001, 27 4000 VI, nr. 83, p. 7). Op dit punt is het bestreden besluit niet toereikend gemotiveerd. Dit leidt evenwel niet tot toewijzing van het verzoek, omdat daar tegenover staat dat verweerder naar het oordeel van de president terecht heeft overwogen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Ghana een aantoonbaar risico loopt om besneden te worden. Met verweerder neemt de president daarbij in aanmerking dat verzoekster, die 25 jaar oud is, in Accra een eigen (computer/communicatie/internet-) bedrijf runde met haar verloofde, en wier ouders geen voorstander zijn van vrouwenbesnijdenis, het bestaan van de gestelde dreiging niet voldoende heeft onderbouwd. Verzoekster heeft ook ter zitting niet kunnen aangeven waaruit die dreiging concreet bestaat. De stelling dat de ooms in haar ouderlijk huis kwamen en een niet nader aangegeven „druk“ uitoefenden is niet toereikend om aan te nemen dat er sprake is van een aantoonbaar risico om besneden te worden. De president is tevens van oordeel dat dit onderdeel van het bestreden besluit toereikend is om het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op het oordeel omtrent artikel 29, eerste lid, aanhef en sub a en b, van de Vw 2000 te dragen. 7. De stelling dat sprake zou zijn van klemmende redenen van humanitaire aard is niet onderbouwd. 8. De president is mitsdien, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder in dit geval de aanvraag terecht binnen het AC heeft kunnen afdoen en voorts op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden afgewezen. 9. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De president ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen. 10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken. V. BESLISSING De president in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 01/59499: verklaart het beroep ongegrond; in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 01/59496: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2001 door mr. Y.A.A.G. de Vries, fungerend president, in tegenwoordigheid van drs. E.C. de Gast, griffier. Afschrift verzonden op: 27 november 2001 Conc.: EG Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.