Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7169

Datum uitspraak2001-08-08
Datum gepubliceerd2001-12-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/34592
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / horen. Namens eiser is betoogd dat eiser in strijd met artikel 94 Vw 2000 niet ter zitting is gehoord. De rechtbank merkt evenwel op dat verweerder de maatregel van bewaring voor de aanvang van de zitting heeft opgeheven vanwege de effectuering van de uitzetting van eiser. Dit is niet onrechtmatig. De maatregel van bewaring wordt immers opgelegd om de uitzetting van een vreemdeling te waarborgen en brengt mee dat verweerder gehouden is om zo spoedig als mogelijk tot daadwerkelijke verwijdering over te gaan. Het recht van eiser om ter zitting te worden gehoord over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling strekt dan ook niet zo ver dat verweerder niet tot uitzetting zou kunnen overgaan voordat deze zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat eiser ook na de opheffing van de maatregel de rechtbank nog kan vragen om een oordeel over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling en eventueel voor een onrechtmatige toepassing van de maatregel kan worden gecompenseerd door het toekennen van schadevergoeding. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/34592 VRONTO UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1980, van Ghanese nationaliteit, gemachtigde: mr. M.G.Th. Omtzigt, advocaat te Groningen. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 25 juli 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 27 juli 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 De maatregel van bewaring is op 3 augustus 2001 opgeheven. 1.5 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 3 augustus 2001. Eiser is daarbij vertegenwoordigd door zijn raadsvrouwe. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. N. van Mourik. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 Hoewel de maatregel van bewaring reeds is opgeheven, zal de rechtbank -gelet op het verzoek om schadevergoeding- dienen te beoordelen of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wet, alsmede of het voortduren ervan tot 3 augustus 2001 gerechtvaardigd was. 2.2 Namens eiser is betoogd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, zodat aanleiding bestaat voor het toekennen van schadevergoeding. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. 2.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de (procedure leidende tot de) inbewaringstelling plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke vereisten. Anders dan namens eiser is betoogd is de rechtbank bovendien van oordeel dat de maatregel van bewaring op goede gronden is opgelegd. Eiser trachtte Nederland immers binnen te reizen met een al enige tijd verlopen Schengenvisum en beschikte derhalve op het moment van grensoverschrijding niet over een geldige titel voor verblijf hier te lande. De vrees was dan ook gerechtvaardigd dat eiser zich niet zou houden aan een aanzegging om Nederland te verlaten. De enkele verklaring van eiser dat hij meende dat zijn visum nog geldig was, is onvoldoende om deze vrees te ontkrachten. Ten aanzien van de vraag of met een lichter middel van toezicht had kunnen worden volstaan overweegt de rechtbank dat ten tijde van de inbewaringstelling eisers identiteit en nationaliteit weliswaar vaststonden, doch nu eiser geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande had, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de maatregel van vreemdelingenbewaring het meest aangewezen middel was om een spoedige uitzetting van eiser te verzekeren. 2.5 Door eisers gemachtigde is voorts betoogd dat eiser in strijd met artikel 94 Vw 2000 niet ter zitting door de rechtbank is gehoord. De rechtbank merkt evenwel op dat verweerder de maatregel van bewaring, vanwege de effectuering van de uitzetting van eiser, voor de aanvang van de zitting heeft opgeheven. Verweerder heeft hiermee, anders dan de gemachtigde van eiser stelt, niet onrechtmatig gehandeld. De maatregel van bewaring wordt immers opgelegd om de uitzetting van een vreemdeling te waarborgen en brengt mee dat verweerder gehouden is om zo spoedig als mogelijk tot daadwerkelijke verwijdering over te gaan. Het recht van eiser om ter zitting te worden gehoord over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling strekt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zover dat verweerder niet zou kunnen overgaan tot uitzetting voordat deze zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat eiser ook na de opheffing van de maatregel de rechtbank nog om een oordeel over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling kan vragen, zoals in casu ook is gebeurd, en eventueel voor een onrechtmatige toepassing van de maatregel van bewaring kan worden gecompenseerd door het toekennen van schadevergoeding. 2.6 Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr.dr. M.M. Beije en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. van Bruggen als griffier op: 8 augustus 2001 Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw 2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ‘s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Het beroepschrift dient ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Tevens dient bij het beroepschrift (een kopie van) deze uitspraak te worden meegezonden. Afschrift verzonden: 8 augustus 2001