Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7350

Datum uitspraak2001-12-14
Datum gepubliceerd2001-12-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 438/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr: 438/00 14 december 2001 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1999. Belanghebbende werd op 7 maart 2000 voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, van ƒ 3.315.000, -. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 16 mei 2000 de voorlopige aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze in beroep gekomen door middel van een pro forma beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 31 mei 2000 bij het hof is ingekomen. De motivering van het beroep (met bijlagen) heeft belanghebbende op 27 juli 2000 ingezonden. Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft het hof belanghebbende toegestaan een conclusie van repliek in te zenden, welke conclusie van repliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 29 december 2000 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingezonden, welke conclusie van dupliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 29 januari 2001 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 oktober 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, belanghebbende zelf en de inspecteur, die werd bijgestaan door een medewerker van zijn eenheid. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. De inspecteur heeft tevens een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van alle vermelde (en hierna nog te vermelde) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Belanghebbende exploiteerde in de zin van artikel 6 van de Wet onder de handelsnaam "Pizzeria A" tot medio 1999 een pizzeria in de a-straat in de stad Z. Het pand, waarin de pizzeria werd gedreven, telde meerdere verdiepingen. Het restaurant telde circa 280 stoelen en had een groot klantenbestand. Naast pizza's werd in dit restaurant ook andersoortig Italiaans voedsel geserveerd. Circa 60 tot 70 percent van de klanten van het restaurant koos voor pizza's. 2.2 De heer B, vennootschapsdirecteur van de besloten vennootschap C Beheer BV (: hierna C Beheer BV) en horecamagnaat, had zijn oog laten vallen op het onder punt 2.1 omschreven restaurant van belanghebbende. Na aankoop op 18 juni 1999 is aan C Beheer BV bij notariële akte van 1 september 1999 het restaurant met afzonderlijke bovenwoning, magazijnen, erf en verder toebehoren (hierna: het pand) geleverd. De koopsom hiervan bedroeg ƒ 1.500.000, -. Ook heeft belanghebbende bij diezelfde akte aan C Beheer BV het restaurantbedrijf "Pizzeria A" geleverd, waaronder met name begrepen de handelsnaam, de goodwill en inventaris, zijnde aan partijen voldoende bekend. C Beheer BV nam ook de bestaande arbeidscontracten over. De koopsom van het restaurantbedrijf bedroeg ƒ 2.000.000, -. De heer B heeft de pizzeria voor een korte periode in diezelfde hoedanigheid als die van de onderneming van belanghebbende geëxploiteerd. 2.3 Belanghebbende heeft bij verkoop van het restaurant bedongen dat hij onder de naam "X" gerechtigd is een pizzeria in de stad Z of elders in Nederland te (doen) exploiteren, met dien verstande dat deze pizzeria niet meer dan maximaal vijftig zitplaatsen zal mogen bevatten. Door middel van dit beding wil belanghebbende uiting geven aan zijn wens om op een andere locatie, bij voorkeur in de stad Z, en op kleinere schaal dan voorheen een Italiaans restaurant te drijven. In dit restaurant zullen Italiaanse maaltijden in de meest brede zin geserveerd worden teneinde zijn "oude" klanten te kunnen bedienen. Belanghebbende verwacht in dit restaurant alleen pizza's te serveren aan kinderen. Voormelde wens van belanghebbende heeft om gezondheidsredenen tot op heden nog geen gestalte gekregen. 2.4 Op 7 maart 2000 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.315.000, -. Dit bedrag is als volgt samengesteld: Ontvangen ƒ 3.500.000, - Boekwaarde (schatting) ƒ 200.000, - Stakingswinst ƒ 3.300.000, - Stakingsvrijstelling ƒ 45.000, - Belaste stakingswinst ƒ 3.255.000, - Jaarwinst (schatting) ƒ 60.000, - ƒ 3.315.000, - 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende in het jaar 1999 is opgehouden winst uit het restaurantbedrijf te genieten. Tevens is in geschil of belanghebbende bij het bepalen van de in het kalenderjaar 1999 genoten winst een vervangingsreserve ingevolge artikel 14 van de Wet kan vormen tot op een bedrag van ƒ 3.300.000, - dan wel tot op dat bedrag de zogenaamde ruilarresten kan toepassen. 4. De standpunten van partijen. 4.1 Belanghebbende heeft op gronden, opgenomen in zijn beroepschrift en zijn conclusie van repliek, het primaire standpunt ingenomen dat - kort samengevat - hij de met de verkoop van het pand en het restaurant gerealiseerde winst ingevolge artikel 14 van de Wet kan reserveren aangezien hij voornemens is om deze bedrijfsmiddelen te vervangen. De door hem aan te schaffen bedrijfsmiddelen zullen zowel functioneel als economisch dezelfde plaats in zijn vermogen innemen als de oude. Subsidiair stelt belanghebbende dat heffing van inkomstenbelasting over ƒ 3.300.000, - in het jaar 1999 achterwege kan blijven door toepassing van de ruilarresten. Hij voert daarvoor aan dat het behalen van winst niet het motief voor verkoop van de bedrijfsmiddelen was. Voorts draagt hij aan dat er een concreet plan ter vervanging van de afgestoten bedrijfsmiddelen ten tijde van de behaalde winst aanwezig was en dat plan nog steeds aanwezig is. De uitvoering daarvan is vertraagd door gezondheidsproblemen van belanghebbende en door de onzekere financiële situatie waarin belanghebbende zich door de onderhavige aanslag bevindt. Tevens heeft belanghebbende tot op heden, naar zijn stelling, door de excessieve prijsstellingen van aanbieders van panden nog geen geschikt pand gevonden. Hij biedt voor deze stelling getuigenbewijs aan. Van een staking van zijn onderneming is zijn inziens geen sprake. Zijn bedrijfsactiviteiten zullen slechts verplaatst worden naar een andere locatie, alwaar deze activiteiten zullen worden voortgezet. 4.2 De inspecteur heeft daartegenover op gronden, opgenomen in zijn verweerschrift en conclusie van dupliek, het primaire standpunt verdedigd dat belanghebbende met de verkoop van het restaurantbedrijf aan C Beheer BV zijn onderneming heeft gestaakt en dat deze staking aan de vorming van een vervangingsreserve dan wel aan de toepassing van de ruilarresten in de weg staat. Subsidiair stelt de inspecteur dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor de vorming van de vervangingsreserve dan wel aan die voorwaarden voor toepassing van de ruilarresten. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd. 5. De overwegingen omtrent het geschil. 5.1 Blijkens de notariële akte van 1 september 1999 heeft belanghebbende onder meer het pand, de handelsnaam, de inventaris en de goodwill van zijn onderneming "Pizzeria A" in eigendom overgedragen aan C Beheer BV, welke deze onderneming, zij het voor een korte periode, in dezelfde hoedanigheid als de onderneming van belanghebbende, heeft voortgezet. Hieruit kan het hof niet anders dan afleiden dat belanghebbende in 1999 zijn gehele toenmalig uitgeoefende onderneming "Pizzeria A" heeft gestaakt. Dit vindt bevestiging in het voornemen van belanghebbende om tot exploitatie van een andersoortig Italiaans restaurant te komen dan zijn restaurant "Pizzeria A". Belanghebbende is namelijk voornemens onder de handelsnaam "X" een restaurant drijven waarin Italiaans voedsel in de meest brede zin wordt geserveerd en hetwelk plaats biedt aan maximaal 50 personen, terwijl zijn vorige restaurant een pizzeria betrof en circa 280 stoelen telde. Belanghebbende verwacht in zijn nieuwe restaurant slechts aan kinderen pizza's te serveren. Door de staking van de onderneming van belanghebbende kan de vorming van een vervangingsreserve dan wel de toepassing van de ruilarresten bij het bepalen van de genoten winst over 1999 niet aan de orde komen. 5.2 Ook overigens is het hof van oordeel dat, voorzover er sprake is van bedrijfsmiddelen die voor de vorming van een vervangingsreserve dan wel voor toepassing van de ruilarresten in aanmerking kunnen komen, deze bedrijfsmiddelen niet dezelfde economische functie zullen hebben als de afgestoten bedrijfsmiddelen. De voormalige bedrijfsactiviteiten verschillen daarvoor te veel van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten van belanghebbende. 5.3 De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen bespreking. 5.4 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing. Het hof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 14 december 2001 door prof. mr. Aardema, vice-president, mr. Drion, raadsheer, en prof. dr. Dijstelbloem, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de griffier mr. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier. Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2001 te Leeuwarden door mr. Drion. Op 19 december 2001 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.