Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7946

Datum uitspraak2001-08-27
Datum gepubliceerd2002-01-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/40247 VRONTO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / horen. Tegen eiser, met Indiase nationaliteit, is een proces-verbaal opgemaakt, omdat hij als passagier van een personenauto geen veiligheidsgordel droeg. De bestuurder van de auto stelde dat eiser illegaal in Nederland verbleef. Daarop heeft de dienstdoende politiebeambte eiser op grond van artikel 50 Vw 2000 staandegehouden en overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Voorafgaand aan de inbewaringstelling is getracht de vreemdeling in het Engels te horen, maar daarbij bleek dat betrokkene deze taal slechts beperkt beheerste. Verweerder heeft de vreemdeling medegedeeld dat hij de volgende dag in het Punjabi zou worden gehoord. Van dit gehoor is evenwel geen proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank overweegt dat door deze gang van zaken in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen aandacht is besteed aan de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling. De bewaring is daarom onrechtmatig.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer registratienummer: Awb 01/40247 VRONTO UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1976, van Indiase nationaliteit, gemachtigde: mr. M. Grimm, advocaat te Stadskanaal. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Verweerder heeft op 15 augustus 2001 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw2000). 1.2 Verweerder heeft op 17 augustus 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 24 augustus 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer F. Egbers. Door de rechtbank is het onderzoek ter zitting geschorst. 1.5 De behandeling van het beroep is hervat ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 27 augustus 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen drs. M.C. Gels. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht opheffing van de bewaring te bevelen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.4 De rechtbank overweegt als volgt. Eiser werd op 15 augustus 2001 tijdens een verkeerscontrole een proces-verbaal aangezegd omdat hij als passagier van een personenauto geen veiligheidsgordel droeg. Nadat de bestuurder van de auto gesteld had dat eiser illegaal in Nederland verbleef, heeft de dienstdoende politie-beambte eiser op grond artikel 50, eerste lid, Vw2000 staandegehouden en vervolgens op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Aldaar is hij vanaf 13:50 uur opgehouden. 2.5 Anders dan de gemachtigde van eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de in de vorige rechtsoverweging genoemde politie-beambte bevoegd was tot staandehouding, overbrenging en ophouding van eiser aangezien, gelet op artikel 1, onder b, Vw2000 juncto artikel 47, eerste lid, onder a, Vw2000, ook deze opsporingsambtenaar belast is met het toezicht op vreemdelingen. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser tijdens zijn ophouding niet gewezen hoefde te worden op een recht op rechtsbijstand omdat hij niet gehoord is tijdens die ophouding. 2.6 Niet is echter gebleken dat eiser in het kader van de inbewaringstelling op afdoende wijze is gehoord. Er is weliswaar op 15 augustus 2001 getracht eiser in het Engels te horen, maar daarbij bleek dat hij die taal slechts beperkt beheerste. Nadat eiser duidelijk was gemaakt dat zijn advocaat niet bij het gehoor zou verschijnen en hem eerst later zou bezoeken, heeft eiser toegestemd om het gehoor te laten plaatsvinden zonder aanwezigheid van de advocaat. Vervolgens heeft eiser aangegeven geen paspoort te hebben en is gesproken over het aanvragen van asiel, wat eiser voorafgaande aan het gehoor had gedaan. Verder is eiser medegedeeld dat hij de volgende dag uitvoeriger zou worden gehoord in zijn eigen taal, het Punjabi. Van dit gehoor is evenwel geen proces-verbaal opgemaakt. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat dat gehoor ook niet kan worden beschouwd als een gehoor als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onder b, Vb2000 juncto het derde lid van dit artikel. 2.7 De rechtbank overweegt dat aldus in het gehoor van eiser als bedoeld in artikel 5.2 Vb2000 geen aandacht is besteed aan zijn verblijfsrechtelijke positie. Dit klemt te meer nu in het kader van de staandehouding en de ophouding van eiser evenmin -door taalproblemen- met eiser over zijn verblijfsrechtelijke positie is gesproken. Evenmin is uitgelegd waarom jegens eiser, ondanks het asielverzoek, de maatregel van bewaring werd opgelegd. Daarmee heeft eiser niet de gelegenheid gehad om aspecten naar voren te brengen die tot gevolg zouden kunnen hebben dat de maatregel niet zou worden opgelegd. Gelet hierop voldoet het gehoor niet aan de eisen die daaraan, in het licht van het ingrijpende karakter van de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring, moeten worden gesteld. 2.8 Reeds om het voorgaande is de daarop volgende bewaring onrechtmatig. Voorts heeft verweerder de twijfel over het tijdstip van opleggen van de maatregel van bewaring niet weg kunnen nemen. Zowel in de schriftelijke vastlegging van de maatregel als in het proces-verbaal van 15 augustus 2001 wordt vermeld dat de maatregel is opgelegd om 20:20 uur, zijnde meer dan zes uur na aanvang van de ophouding. Beide formulieren zijn door de hulpofficier van justitie ondertekend. Dezelfde beambte heeft in een proces-verbaal van 20 augustus 2001 gesteld dat het juiste tijdstip 19:40 uur was. De verklaring dat op de formulieren abusievelijk de printertijd is vermeld (die blijkbaar niet juist was), kan echter in het verband van een gewichtige aangelegenheid als het opleggen van een maatregel van bewaring niet zonder meer als afdoende worden aanvaard. 2.9 De bewaring is van stonde af aan, dat wil zeggen vanaf 15 augustus 2001, onrechtmatig. Het beroep dient daarom gegrond te worden verklaard. 3. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 710,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. W.M. van Schuijlenburg en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier op 27 augustus 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open (artikel 95, eerste lid, Vw2000). Daartoe dient uiterlijk een week na de uitspraak een beroepschrift te worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Het beroepschrift dient ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw2000 één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Tevens dient bij het verzoekschrift (een kopie van) deze uitspraak te worden meegezonden. Afschrift verzonden: 3 september 2001