Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8037

Datum uitspraak2001-10-22
Datum gepubliceerd2002-01-14
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWW44 01/57-LUG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Besluit, gebaseerd op advies van een gemandateerd lid welstandscommissie, is in strijd met de artikelen 3:9 Awb en 48.1 Woningwet.

Bezwaren tegen weigering bouwvergunning voor dakopbouw ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder heeft de handhaving van de weigering van de bouwvergunning gebaseerd op het advies van een hiertoe gemandateerd lid van de welstandscommissie en niet op een advies van die commissie zelf. Niet alleen is het advies tot stand gekomen in strijd met art. 9.5, tweede lid, zowel onder a als b, van de Model-bouwverordening 1992, maar tevens is de rechtbank van oordeel dat art. 48, eerste lid, Woningwet verweerder niet de mogelijkheid biedt om af te gaan op het advies van een daartoe al dan niet gemandateerd lid van de welstandscommissie. Juist met het oog op de vereiste objectivering van welstandscriteria is het cruciaal dat een (voltallige) commissie van onafhankelijke deskundigen hieromtrent advies uitbrengt.
Het bestreden besluit is dan ook tot stand gekomen in strijd met art. 48, eerste lid, Woningwet en art. 3:9 Awb, zodat het alleen al om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
Rechtsgevolgen in stand gelaten.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WW44 01/57-LUG Uitspraak in het geding tussen A, wonende te B, eiser, gemachtigde mr. J.J.A. Bosch, advocaat te Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij aanvraagformulier van 22 mei 2000 heeft eiser bouwvergunning voor een dakopbouw aan […] 14 te B verzocht. Bij besluit van 2 augustus 2000 heeft verweerder de verzochte bouwvergunning geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 augustus 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 december 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 4 januari 2001 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 15 februari 2001 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2001. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. van Mill-Dijkshoorn. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nader te reageren op hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd ten aanzien van vergelijkbare gevallen waarin wel bouwvergunning is verleend. Verweerder heeft bij faxbericht van 10 september 2001 gereageerd. Eiser heeft bij brief van 11 september 2001 een drietal foto's van dakopbouwen ingediend en heeft bij faxbericht van 21 september 2001 gereageerd op het faxbericht van verweerder van 10 september 2001. Bij faxbericht van 24 september 2001 heeft verweerder gereageerd op het faxbericht van eiser van 21 september 2001. Bij faxbericht van 1 oktober 2001 heeft verweerder aangegeven akkoord te gaan met afdoening zonder zitting indien de rechtbank het faxbericht van verweerder van 24 september 2001 niet buiten beschouwing laat. Eisers gemachtigde heeft op 11 oktober 2001 laten weten akkoord te gaan met afdoening zonder andere zitting. De rechtbank heeft kennis genomen van alle ingediende stukken en zich voldoende geïnformeerd geacht, zodat zij het onderzoek zonder nadere zitting heeft gesloten. 2. Overwegingen Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een gedelegeerd (lees: gemandateerd) lid van de welstandscommissie een negatief advies heeft uitgebracht, hetwelk zij onderschrijven. Dat eerder wel voor een identieke dakopbouw op een identieke woning een bouwvergunning is verleend berust op een vergissing. Voorts is overwogen dat in het primaire besluit over het hoofd is gezien dat het bouwwerk in strijd komt met het vigerende bestemmingsplan, zij het dat voor het bouwwerk binnenplanse vrijstelling verleend kan worden. Van die discretionaire bevoegdheid wordt afgezien mede gelet op aspecten van welstand. In beroep is door eiser aangevoerd dat de handhaving van de weigering van bouwvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, nu in een drietal vergelijkbare gevallen eerder wel bouwvergunning is verleend voor een dakopbouw, en dat het welstandsadvies, dat een koerswijziging bevat welke niet berust op een van tevoren aangekondigd beleid, discutabel is. Voorts zou er gelet op de beperkte oppervlakte van de woning, de nokhoogte en de lichaamslengte van eiser reden zijn tot het aannemen van een uitzonderingsituatie als bedoeld in het advies van de welstandscommissie. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit beoordeeld dient te worden aan de hand van de bepalingen van de Woningwet en de Wet op de Ruimtelijke ordening (verder: WRO), zoals die van toepassing zijn ten tijde van de aanvraag, en overweegt als volgt. Ingevolge het eerste lid van artikel 12 van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats is of wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn. Artikel 44 van de Woningwet bevat een limitatieve opsomming van verplichte weigeringsgronden voor het verlenen van bouwvergunning. Onder andere indien (c) het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen of (d) indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van de Woningwet moet de bouwvergunning worden geweigerd. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Woningwet leggen burgemeester en wethouders, alvorens te beslissen op een aanvraag om bouwvergunning, de aanvraag zo spoedig mogelijk voor advies voor aan een commissie van onafhankelijke deskundigen die beziet of het bouwwerk dan wel de standplaats niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn. Een dergelijk besluit is hier niet aan de orde. Ingevolge het tweede lid van die bepaling is het eerste lid niet van toepassing, indien bij voorbaat vaststaat dat de bouwvergunning reeds op een andere grond dan strijdigheid met redelijke eisen van welstand, moet worden geweigerd. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen. Artikel 2 van het bestemmingsplan 'Centrum Noord 1998' (verder: het bestemmingsplan) bevat voorschriften met betrekking tot de wijze van meting en de goothoogte van een gebouw. Onder c van die bepaling is onder andere het volgende bepaald: "[…] Van een gebouw mogen geen delen uitsteken boven vlakken die de buitengelegen gevelvlakken op de aangegeven goothoogte snijden volgens een horizontale lijn, en terugvallen onder hoeken van 45 o met de horizon (denkbeeldige dakvlakken), met dien verstande dat de nokhoogte van een gebouw bij een dakhelling van ten hoogste 45 o als bovenbedoeld niet meer bedraagt dan de goothoogte plus 7 m […] Tevens is deze bepaling niet van toepassing voor dakkapellen en/of gevelopbouwen, mits deze een breedte bezitten van niet meer dan 50% van het dakvlak, echter tot een maximum van ten hoogste 3 m en mits die de denkbeeldige dakvlakken met een hoogte van niet meer dan 3 m overschrijden. Indien noodzakelijk kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor hoeken tot ten hoogste 90 o mits de nokhoogte van een gebouw niet meer bedraagt dan de goothoogte plus 9 m […]". Artikel 9.5 van de Model-bouwverordening 1992, vastgesteld door de raad van de gemeente Barendrecht, luidt als volgt: "1. met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid is de commissie bevoegd de advisering over een aanvraag over een aanvraag om bouwvergunning of een melding te mandateren aan één van haar leden of aan een subcommissie. 2. met betrekking tot het aanvragen om bouwvergunning is: a. het negatief adviseren en b. het adviseren over bouwwerken die niet behoren tot de categorie waarover de mening van de commissie als bekend mag worden gesteld, voorbehouden aan de commissie of aan de subcommissie.". Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. Zij overweegt hiertoe dat verweerder de handhaving van de weigering van de bouwvergunning heeft gebaseerd op het advies van een hiertoe gemandateerd lid van de welstandscommissie en niet op een advies van die commissie zelf. Niet alleen is het advies tot stand gekomen in strijd met artikel 9.5, tweede lid, zowel onder a als b, van de Model-bouwverordening 1992, maar tevens is de rechtbank van oordeel dat artikel 48, eerste lid, van de Woningwet verweerder niet de mogelijkheid biedt om af te gaan op het advies van een daartoe al dan niet gemandateerd lid van de welstandscommissie. Juist met het oog op de vereiste objectivering van welstandscriteria is het cruciaal dat een (voltallige) commissie van onafhankelijke deskundigen hieromtrent advies uitbrengt. Het bestreden besluit is dan ook tot stand gekomen in strijd met artikel 48, eerste lid, van de Woningwet en artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het alleen al om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Met betrekking tot de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, die eruit bestaan dat de weigering tot het verlenen van bouwvergunning wordt gehandhaafd, in stand kunnen blijven overweegt de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 48, tweede lid, van de Woningwet, het volgende. Anders dan verweerder ziet de rechtbank, de bouwtekening toetsend aan artikel 2, onder c, van het bestemmingsplan, geen mogelijkheid tot binnenplanse vrijstelling van de door eiser beoogde dakopbouw. De daarin opgenomen vrijstellingsmogelijkheid ziet immers slechts op de hoek en de hoogte van dakkapellen en gevelopbouwen en niet op vrijstelling daarbij van de maximale breedte van 3 m. Nu het beoogde bouwwerk blijkens de bouwtekening 6 m breed is kan geen vrijstelling als bedoeld in artikel 2, onder c, voornoemd plaatsvinden. Nu ingevolge artikel 44, aanhef en onder c van de Woningwet, waaraan de rechtbank ambtshalve dient te toetsen, geen bouwvergunning kon worden verleend ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Het beroep op opgewekt vertrouwen of het gelijkheidsbeginsel, wat hier verder van zij, kan niet in de weg staan aan toepassing van deze dwingende weigeringsgrond. Dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel een bouwvergunning heeft verleend is, voorzover dit op basis van het vigerende bestemmingsplan is gebeurd, immers kennelijk in strijd met dat plan. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, welke de rechtbank gelet op de vertegenwoordiging van eiser eerst ter zitting vaststelt op f 710,00. Van overige in aanmerking te nemen kosten is de rechtbank niet gebleken. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, bepaalt dat de gemeente Barendrecht aan eiser het door hem betaalde griffierecht van f 225,00 vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 710,00 en bepaalt dat de gemeente Barendrecht dit bedrag aan eiser voldoet. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. T. F. van der Lugt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. drs. R. Stijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2001. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.