Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8130

Datum uitspraak2001-11-21
Datum gepubliceerd2002-03-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/57719
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sudan / geloofwaardigheid asielrelaas. Eiser is afkomstig uit Sudan en stelt te behoren tot de Nuba-bevolkingsgroep. Eiser heeft een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zijn aanvraag is afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht op basis van de door eiser versterkte informatie tot het oordeel is kunnen komen dat de door eiser gestelde identiteit niet aannemelijk is geworden. De rechtbank acht het met name van belang dat ongeloofwaardig is dat eiser zijn gestelde stamtaal niet spreekt. Verder is van rechtbank is van oordeel dat eiser heeft nagelaten adequaat te reageren op het door verweerder ingenomen standpunt dat eiser onjuiste informatie verschaft over zijn herkomstomgeving. Het standpunt van eiser dat verweerder niet heeft onderbouwd welke antwoorden onjuist dan wel onvolledig waren, is gelet op het door verweerder uitgebrachte voornemen, feitelijk onjuist. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser slechts summiere en globale informatie geeft over zijn herkomstgebied. De door verweerder gegeven onderbouwing van de onjuistheden in het relaas van eiser, worden door eiser niet betwist anders dan dat eiser niet weet of verweerder aan de hand van een juiste spelling van de genoemde dorpen de juiste topografische gegevens heeft gevonden. Eiser heeft hierbij het standpunt ingenomen dat verweerder gehouden was meer inzicht te geven in de bronnen waarop verweerder zijn stellingname dat eiser onjuiste informatie heeft verschaft heeft gebaseerd en verwijst hierbij naar de uitspraak AWB 01/50447 d.d. 15 oktober 2001 van de rechtbank Groningen en de uitspraak AWB 01/56426 d.d. 14 november 2001 van de rechtbank Assen. De rechtbank oordeelt dat onder de hierboven geschetste omstandigheden, te weten dat eiser summiere informatie heeft verschaft en eiser verweerders standpunt dat eiser onjuiste informatie heeft verschaft niet dan wel onvoldoende heeft betwist, verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat eiser zijn etnische afkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, kan volstaan met verwijzing naar de openbare bronnen. Door na te laten eiser nader inzicht te geven in deze openbare bronnen, heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld. Beroep ongegrond.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zittingsplaats Assen Vreemdelingenkamer Regnr.: Awb 01/57719 BEPTDN A S7 uitspraak: 21 november 2001 U I T S P R A A K inzake: A geboren op [...] 1971 van Soedanese nationaliteit, IND-dossiernummer: 0110.29.8017 eiser, gemachtigde: mr. W. Spijkstra, advocaat te Oosterwolde, tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde mr. S. Michaels, ambtenaar ten departemente. 1. PROCESVERLOOP 1.1. Op 29 oktober 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij beschikking van 2 november 2001 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Bij beroepschrift van 2 november 2001 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. Tevens is op 2 november 2001 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist. 1.3. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het beroep versneld wordt behandeld. De openbare behandeling van zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening heeft gevoegd plaatsgevonden op 16 november 2001. Eiser is aldaar niet in persoon verschenen, zijn gemachtigde wel. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. MOTIVERING A. Feiten en standpunten partijen 2.1. Eiser is afkomstig uit Soedan en behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Hij behoort tot de Koleib-stam en is geboren in Dalami. Op vijfjarige leeftijd vertrok eiser met zijn ouders naar Abu Tleih. Eisers broer heeft niet vrijwillig in het Volksverdedigingsleger gediend. In 1993 is eisers broer overleden. Op het moment dat het Volksverdedigingsleger op zoek was naar eiser heeft zijn vader gezegd dat hij niet nog een zoon wilde opofferen. Daarop werd de familie van eiser, ook vanwege het behoren tot de Nuba bevolkingsgroep, gediscrimineerd. Eiser werd gearresteerd en is daarbij ernstig mishandeld. Ongeveer in 1995 ging eiser terug naar Dalami. Aldaar is eiser twee maal gearresteerd en mishandeld vanwege de beschuldiging de mensen van Abna Al Nuba te helpen. Deze mensen zijn tegen de autoriteiten. Door middel van omkoping is eiser in vrijheid gesteld. Op 24 oktober 2001 vertrok eiser uit Soedan. 2.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Verweerder stelt dat eiser op geen enkele wijze aannemelijk heeft weten te maken dat eiser behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Eiser heeft onvoldoende informatie kunnen verstrekken over zijn gestelde woonomgeving en gestelde etnische afkomst. Ook heeft eiser een aantal elementaire vragen met betrekking tot zijn woonomgeving onjuist en of incompleet beantwoord. Voorts heeft eiser geen objectieve verifieerbare informatie weten te verschaffen op grond waarvan aannemelijk is te achten dat hij behoort tot de Nuba bevolkingsgroep en afkomstig is uit het Nuba-gebied. Eiser heeft slechts een aantal plaatsen genoemd in de omgeving van Dalami die, blijkens openbare bronnen, niet in de directe omgeving van Dalami liggen. Dat eiser behoort tot de Koleib stam, die volgens eiser de Rotana taal spreekt, is evenmin aannemelijk, omdat eiser de Rotana taal niet spreekt. Dat eiser op vijfjarige leeftijd reeds uit zijn stamgebied is vertrokken leidt niet tot een ander oordeel. Uit openbare bronnen blijkt dat niet aannemelijk is dat een persoon die stelt te behoren tot de Nuba bevolkingsgroep geen stamtaal spreekt. Dat eiser zijn stelling dat in de omgeving van Dalami geen dorpen en rivieren voorkomen met een kaart heeft gestaafd doet hier niet aan af, nu uit de door de IND gebruikte openbare gedetailleerde kaarten wel blijkt van dorpen en rivieren in de omgeving van Dalami. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de IND heeft geweigerd de openbare bronnen te noemen overweegt verweerder dat de geraadpleegde bronnen openbaar zijn en het op de weg van de gemachtigde had gelegen om daarin nader onderzoek te verrichten. Tot slot heeft een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas niet plaatsgevonden. Nu eiser zijn etniciteit en woonomgeving niet aannemelijk heeft weten te maken en de gestelde problemen in verband staan met de etniciteit en woonomgeving, kan geen geloof worden gehecht aan de gestelde problemen. 2.3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan. Allereerst stelt eiser dat verweerder niet twijfelt aan de nationaliteit van eiser. Derhalve zal getoetst moeten worden of eventuele terugzending naar Soedan niet in strijd is met refoulementsverboden van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van president van deze rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 15 oktober 2001, Abw 01/50447 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, van 14 november 2001, Awb 01/56426. Daar wordt overwogen dat slechts van een inhoudelijke oordeel over de aangedragen asielmotieven kan worden afgezien, indien buiten redelijke twijfel staat dat de door de vreemdeling opgegeven nationaliteit niet juist is. Vervolgens stelt eiser dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot de Nuba bevolkingsgroep. Verweerder heeft niet onderbouwd welke antwoorden met betrekking tot zijn woonomgeving onjuist en of incompleet zijn. Vervolgens heeft eiser een aantal dorpen genoemd. Deze dorpen zijn klein en komen waarschijnlijk niet voor op een kaart. Verweerder kan niet overwegen dat eiser met betrekking tot deze dorpen onvolledige of onjuiste antwoorden heeft gegeven. Ook heeft verweerder geweigerd de bronnen te vermelden waaruit zou blijken dat de door eiser gegeven antwoorden onvolledig of onjuist zijn. Dat eiser zijn stamtaal niet spreekt komt omdat zijn ouders die taal niet tegen hem hebben gesproken en hij twintig jaar niet in dat gebied heeft verbleven. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde kaart dat er geen dorpen voorkomen in de omgeving van Dalami. Uit een andere kaart blijkt dat de route die eiser zegt te hebben afgelegd juist is. Tot slot heeft eiser verslag gedaan van mishandelingen. Eiser heeft daarvan een begin van bewijs overgelegd. B. Beoordeling van het beroep 2.4. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen. 2.5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2.6 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.7 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Soedan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.8 In geschil is allereerst de vraag of verweerder op basis van de door eiser verstrekte informatie tot het oordeel heeft kunnen komen dat de door eiser gestelde identiteit niet aannemelijk is geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht dit standpunt heeft ingenomen. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat ongeloofwaardig is dat eiser zijn gestelde stamtaal niet spreekt, nu eiser immers verklaard heeft tot aan zijn vijfde jaar in Dalami te hebben gewoond en in 1995 - met zijn ouders - weer naar hun oorspronkelijke woongebied is teruggekeerd. Eiser heeft verklaard dat zijn ouders wel ‘een Rotana taal’ spreken, zodat de rechtbank met verweerder van oordeel is dat niet geloofwaardig is dat eiser gegeven deze achtergrond geen enkele stamtaal zou spreken. De stelling dat zijn ouders Arabisch met hem spraken kan het gebrek aan kennis van de stamtaal niet verklaren. De gestelde etnische achtergrond is derhalve niet aannemelijk geworden. Voorts doet zich de vraag voor of eiser onvoldoende en onjuiste informatie heeft verschaft over zijn woon- en leefgebied. Blijkens de bestreden beschikking is verweerder van oordeel dat eiser niet in staat was juiste en gedetailleerde informatie te verschaffen over zijn gestelde woonomgeving. De rechtbank is hierover van oordeel dat eiser heeft nagelaten adequaat te reageren op het door verweerder zowel in het nader gehoor als in het voornemen ingenomen standpunt dat eiser onjuiste informatie verschaft over zijn herkomstomgeving. Eiser heeft geen adequate reactie gegeven ter weerlegging van deze stellingname van verweerder. Het standpunt van eiser dat verweerder niet heeft onderbouwd welke antwoorden onjuist dan wel onvolledig waren, is gelet op het door verweerder uitgebrachte voornemen, feitelijk onjuist. De stellingname van eiser dat de door eiser genoemde dorpen waarschijnlijk op geen enkele kaart voorkomen zodat verweerder niet het standpunt in kàn nemen dat de antwoorden van verweerder onjuist zijn, miskent niet alleen dat in eerste instantie eiser aannemelijk moet maken dat hij afkomstig is uit de gestelde woonomgeving, maar ook dat eiser blijkens het nader gehoor zelf aangeeft weinig informatie over de omgeving van Dalami te kunnen geven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser slechts summiere en globale informatie geeft over zijn herkomstgebied. De in de bestreden beschikking door verweerder gegeven onderbouwing van de onjuistheden in het relaas van eiser, worden door eiser niet betwist anders dan dat eiser niet weet of verweerder aan de hand van een juiste spelling van de genoemde dorpen de juiste topografische gegevens heeft gevonden. Eiser heeft hierbij het standpunt ingenomen dat verweerder gehouden was meer inzicht te geven in de bronnen waarop verweerder zijn stellingname dat eiser onjuiste informatie heeft verschaft heeft gebaseerd en verwijst hierbij naar (voornoemde) uitspraken van deze rechtbank, zittingplaats Groningen en zittingsplaats Assen. De rechtbank is van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden, te weten dat eiser summiere informatie heeft verschaft en eiser verweerders standpunt dat eiser onjuiste informatie heeft verschaft niet dan wel onvoldoende heeft betwist, verweerder ter onderbouwing van het standpunt dat eiser zijn etnische afkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, kan volstaan met verwijzing naar de openbare bronnen. Door na te laten eiser nader inzicht te geven in deze openbare bronnen, heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld. Nu de door eiser gestelde etnische afkomst en woonomgeving niet aannemelijk zijn geworden en het asielrelaas hiermee in verband staat, heeft naar het oordeel van de rechtbank verweerder terecht het standpunt ingenomen dat geen geloof kan worden gehecht aan het asielrelaas, zodat verweerder niet gehouden was de gestelde asielmotieven nader te onderzoeken. Het beroep van eiser inhoudende dat verweerder de door eiser gestelde martelingen nader had dienen te onderzoeken, faalt derhalve. Eiser kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.9 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. 2.10 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiser kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Gelet op hetgeen onder 2.8 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was een medisch onderzoek te starten. Eiser kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de situatie in het land van herkomst niet zodanig is dat gedwongen verwijdering van afgewezen asielzoekers naar het land van herkomst van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar. Eiser kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.12 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht in het kader van de AC-procedure afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond. 2.13 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. BESLISSING - De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC te ‘s-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Aldus gegeven door mr. K. Wenholt, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. A. Buikema als griffier op 21 november 2001. Afschrift verzonden op: 22 november 2001