Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8261

Datum uitspraak2001-11-14
Datum gepubliceerd2002-02-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/63450
Statusgepubliceerd


Indicatie

Iran / geloofwaardigheid asielrelaas. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aanleiding bestaat te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas, nu eiseres afkomstig uit Iran asielrelaas heeft verklaard dat zij haar vliegticket met opzet heeft verscheurd en zij haar paspoort vrijwillig naar de Constitutional Party of Iran in Amerika heeft laten versturen. Eisers is niet te goeder trouw, nu zij haar paspoort vrijwillig heeft afgestaan en niet bereid is gebleken het terug te laten komen en te overleggen, kennelijk om eventuele uitzetting te bemoeilijken. Gezien haar niet acceptabele handelwijze met betrekking tot haar paspoort kan in beginsel geen geloof gehecht worden aan haar verklaringen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage Zitting houdende te Arnhem Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 00/63450 Datum uitspraak: 14 november 2001 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van A, geboren op [...] 1974, van Iraanse nationaliteit, eiseres, gemachtigde mr. J.C. van Zundert, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, gemachtigde mr. T. Veling. Het procesverloop Op 6 april 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 23 augustus 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eiseres heeft daartegen bij bezwaarschrift van 27 september 1999 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 21 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 18 september 2000 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 oktober 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De standpunten van partijen 1. Het vluchtrelaas van verzoekster komt op het volgende neer. Eiseres is afkomstig uit Teheran in Iran. Eiseres is begin februari 1999 afgestudeerd in de Engelse taal en letterkunde. Op 4 maart 1999 is eiseres samen met haar moeder naar Nederland gekomen voor een bezoek aan haar twee zusters, die hier reeds tien jaar verblijven. Dit was het derde bezoek van eiseres aan Nederland. Eiseres kwam tevens om overleg te voeren met de partij waarvan zij lid is, de Constitutional Party of Iran (CPI). Eiseres was vertegenwoordigster van een cel die alleen uit vrouwen bestond. Zij heeft verschillende activiteiten verricht voor de partij, waaronder het verspreiden van pamfletten en het organiseren van demonstraties. Eiseres en haar moeder zouden allebei op 4 april 1999 terugkeren. Tijdens haar verblijf in Nederland vernam eiseres van de CPI dat zij niet naar Iran kon terugkeren, omdat de leden van de cel waarin zij actief was gearresteerd waren. De Iraanse autoriteiten zouden ook van de activiteiten van eiseres op de hoogte zijn geraakt. Op 27 of 28 maart 1999 heeft eiseres van de partij vernomen dat haar vader en broer waren opgepakt en gevangen gezet. De moeder van eiseres is op 4 april 1999 teruggekeerd naar Iran. Haar moeder is daarna twee of drie keer meegenomen voor verhoor. 2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig, althans niet aannemelijk, en zo al geloofwaardig dan wel aannemelijk, onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingenschap. Er is allereerst sprake van een toerekenbaar ontbreken van documenten, waardoor er een zwaardere bewijslast rust op eiseres om aannemelijk te maken dat zij bescherming behoeft. Eiseres heeft verklaard dat zij haar vliegticket heeft verscheurd en zij weigert haar paspoort aan verweerder te overhandigen. Om die reden wordt op voorhand getwijfeld aan de aannemelijkheid van het asielrelaas. Voorts stelt verweerder dat het niet aannemelijk is dat eiseres vanwege haar lidmaatschap van en activiteiten voor de CPI heeft te vrezen voor vervolging. Haar activiteiten waren slechts marginaal van aard en zij bekleedde een lage positie binnen de partij. 3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij vluchteling is en bij terugkeer naar Iran heeft te vrezen voor vervolging van de zijde van de autoriteiten vanwege haar politieke activiteiten voor de CPI. Zij vreest evenals haar partijgenoten bij terugkeer te worden gearresteerd. Voor zover verweerder eiseres het ontbreken van documenten tegenwerpt, stelt eiseres dat niet is gebleken dat verweerder aan haar identiteit twijfelt en is zij van mening met de afgifte van een kopie van haar paspoort te hebben voldaan aan haar legitimatieplicht. Verder stelt eiseres te behoren tot de risicogroep van intellectuelen. Ter ondersteuning van haar asielrelaas heeft eiseres drie verklaringen van de CPI overgelegd. In bezwaar heeft eiseres naar voren gebracht dat haar vader en broer zijn vrijgelaten. Haar mede-celgenoten zitten echter nog steeds in arrest of zijn spoorloos. Op 20 september 2001 heeft eiseres aanvullende informatie ingebracht. Ten eerste een aantal pagina’s van het eerste gehoor van de moeder van eiseres die eind juli 2001 naar Nederland is gevlucht. Ten tweede een kopie van een artikel in de krant Trouw en ten derde een verslag over de behandeling van demonstranten in Abadan. Bovendien stelt eiseres dat haar ouders, die voor haar huwelijk op 17 februari 2001 naar Nederland zijn gekomen, bij terugkeer naar Iran zijn aangehouden. De vader van eiseres zit vanaf die tijd gevangen. De beoordeling 4. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 21 augustus 2000 in rechte stand kan houden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zal getoetst worden aan het ten tijde van de beschikking geldende recht. 5. Op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet zoals deze gold tot 1 april 2001 (hierna: de Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten. 6. Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Iran zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. 7. De rechtbank overweegt allereerst dat aanleiding bestaat te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het door eiseres naar voren gebrachte relaas, nu eiseres heeft verklaard dat zij haar vliegticket met opzet heeft verscheurd en zij haar paspoort vrijwillig naar de CPI in Amerika heeft laten versturen. Ook na uitdrukkelijke verzoeken van verweerder bleek eiseres niet bereid haar paspoort te overleggen. Verweerder heeft eiseres derhalve terecht tegengeworpen dat het haar is toe te rekenen dat zij geen documenten heeft overgelegd om haar identiteit en nationaliteit vast te kunnen stellen. Eiseres is niet te goeder trouw, nu zij haar paspoort vrijwillig heeft afgestaan en niet bereid is gebleken het terug te laten komen en over te leggen, kennelijk om eventuele uitzetting te bemoeilijken. Op grond hiervan rust op eiseres een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat zij bescherming behoeft. Gezien haar niet acceptabele handelwijze met betrekking tot haar paspoort kan in beginsel immers geen geloof gehecht worden aan haar verklaringen. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gezien het voorgaande, onvoldoende aannemelijk is dat eiseres vanwege haar lidmaatschap van en activiteiten voor de CPI in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Eiseres is in het bezit van een geldig paspoort en een geldig visum op 4 maart 1998 Nederland binnengekomen en heeft eerst op 6 april 1999 asiel aangevraagd nadat haar visum was verlopen, hetgeen er niet op duidt dat eiseres in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. Daarnaast is het niet aannemelijk dat eiseres vanwege de positie die zij binnen haar cel zou hebben ingenomen en de activiteiten die zij zou hebben verricht voor de CPI de bijzondere belangstelling geniet van de autoriteiten. Eiseres heeft persoonlijk nimmer problemen ondervonden van de autoriteiten. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de Iraanse autoriteiten eerst na haar vertrek naar Nederland op de hoogte zijn geraakt van haar activiteiten voor de CPI, wordt overwogen dat eiseres deze stelling niet nader heeft geadstrueerd. Met de, niet nader onderbouwde verklaring, dat haar mede-celgenoten zijn opgepakt alsmede haar vader en broer, is overigens niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van eiseres bekend zijn geworden bij de autoriteiten. Met toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 kan de rechtbank met deze gestelde feiten, voor zover die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan, rekening houden nu verweerder ter zitting mondeling heeft laten weten dat die feiten geen aanleiding zijn voor wijziging of intrekking van het besluit, zodat materieel is voldaan aan het bepaalde in artikel 83, derde lid, van de Vw 2000. Voorts merkt de rechtbank op dat de ouders van eiseres in februari 2001 op legale wijze Nederland zijn ingereisd om het huwelijk van eiseres bij te wonen. 8. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht in redelijkheid geen enkel vermoeden heeft kunnen wekken dat er rechtsgrond bestaat voor toelating van eiseres als vluchteling. 9. Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. 10. Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de asielaanvraag is overwogen, is niet aannemelijk, dat eiseres bij gedwongen verwijdering naar Iran een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bescherming beoogt te bieden, zodat eiseres aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen. 11. Het beroep is derhalve ongegrond. 12. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. De beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2001 in tegenwoordigheid van mr. N.G.M. Roothans als griffier. de griffier de rechter