Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8263

Datum uitspraak2001-10-18
Datum gepubliceerd2002-02-04
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/6675
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afgeleide vluchtelingenstatus. De rechtbank stelt vast dat eiseres, een Iraakse, ter zitting het geschil uitdrukkelijk heeft beperkt tot het afgeleid vluchtelingschap. Noch in de beschikking in primo, noch in de beschikking op bezwaar is door verweerder ingegaan op afgeleid vluchtelingschap. In bezwaar heeft eiseres daaromtrent geen gronden doen aanvoeren, zodat verweerder zich bij de bestreden beschikking kon beperken tot de aangevoerde gronden. Verweerder heeft niet onrechtmatig gehandeld door in de bestreden beschikking niet in te gaan op eventuele aanspraken op afgeleid vluchtelingschap. Het beroep is reeds om die reden ongegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage Awb 99/6675 Registratienummer: Awb 99/66750 Zitting houdende te Arnhem Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 99/6675 Datum uitspraak: 18 oktober 2001 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van A, geboren op [...] 1965, van Iraakse nationaliteit, eiseres, gemachtigde mr. B.G. Schonebeek, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Elkhannaji, ambtenaar bij de IND. Het procesverloop Op 25 mei 1997 heeft eiseres aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 18 juli 1997 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Wel heeft verweerder aan eiseres een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend. Eiseres heeft tegen de niet-inwilliging van haar aanvragen bij bezwaarschrift van 14 augustus 1997 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 8 juni 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de aanvraag tot verlenging van de vvtv van eiseres niet ingewilligd. Bij beroepschrift van 3 juli 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar. Tevens heeft eiseres bij bezwaarschrift van 3 juli 1999 bezwaar gemaakt tegen de niet-verlenging van haar vvtv. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 september 2001. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De omvang van het geschil 1. Ter zitting heeft eiseres het geschil uitdrukkelijk beperkt tot de vraag of aan haar verblijf moet worden toegestaan op grond van afgeleid vluchtelingschap. Het standpunt van eiseres 2. Eiseres heeft zich in het beroepschrift op het standpunt gesteld dat haar echtgenoot, wegens de problemen die hij heeft ondervonden van de zijde van de Koerdistaanse Democratische Partij (KDP), vervolging heeft te vrezen in geheel Irak. Volgens eiseres maakt dit duidelijk dat ook zij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in Irak, althans dat haar een afgeleide vluchtelingenstatus toekomt. Ter zitting heeft eiseres het geschil uitdrukkelijk beperkt tot het afgeleid vluchtelingschap. De beoordeling 3. In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 8 juni 1999 in rechte stand kan houden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zal getoetst worden aan het ten tijde van de beschikking geldende recht. 4. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting het geschil uitdrukkelijk heeft beperkt tot het afgeleid vluchtelingschap. Noch in de beschikking in primo, noch in de beschikking op bezwaar is door verweerder ingegaan op afgeleid vluchtelingschap. In bezwaar heeft eiseres daaromtrent geen gronden doen aanvoeren, zodat verweerder zich bij de bestreden beschikking kon beperken tot de aangevoerde gronden. Verweerder heeft niet onrechtmatig gehandeld door in de bestreden beschikking niet in te gaan op eventuele aanspraken op afgeleid vluchtelingschap. 5. Het beroep is reeds om die reden ongegrond. 6. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. De beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2001 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier. de griffier de rechter