Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8309

Datum uitspraak2002-01-02
Datum gepubliceerd2002-03-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/68027
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sudan / geloofwaardigheid asielrelaas. Eiser is een Sudanese asielzoeker van Nuba-afkomst. Verweerder wijst de aanvraag af wegens twijfel aan de etnische afkomst en acht het asielrelaas inhoudelijk ongeloofwaardig. Verweerder heeft terecht en op goede gronden kunnen twijfelen aan eisers etnische afkomst. Verweerder is niet gehouden nader onderzoek in te stellen naar het door eiser overgelegde uittreksel uit het geboortenregister. De constatering dat de authenticiteit niet is vast te stellen is niet de dragende overweging van het bestreden besluit. Het uittreksel bewijst niet eisers identiteit, noch zijn gestelde Nuba-afkomst. Verweerder heeft voldoende inhoudelijk oordeel gegeven over eisers asielrelaas door te overwegen dat dit ongeloofwaardig is omdat eiser niets weet te melden over zijn woonomgeving. Eiser niet in zijn belangen geschaad door geen onbeperkte toegang tot door verweerder geraadpleegde openbare bronnen. In casu is niet om inzage in de bronnen gevraagd. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 01/68027 UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1970, van Soedanese nationaliteit, IND-dossiernummer: 0112.12.8045, eiser, gemachtigde: mr. S.S. Ilahi, advocaat te Groningen, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ‘s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. A.H. Straatman, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 12 december 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 16 december 2001 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 16 december 2001 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. 1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 28 december 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen. Feiten en standpunten van partijen 2.2 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Soedan en behoort tot de bevolkingsgroep der Nuba, subclan Masakin Tuwal. Eiser is op zijn tiende levensjaar opgepakt en als slaaf verkocht aan een persoon genaamd Osman. Hij verrichtte voor de heer Osman huishoudelijke werkzaamheden. Eisers vlucht is ingegeven door het feit dat genoemde Osman hem slecht behandelde. Hij werd geslagen als hij zijn werk niet goed deed, hij werd aan zijn lot overgelaten als hij ziek of moe was en hij moest altijd en voor niets werken. Eiser heeft om zijn reis te kunnen betalen geld gestolen van zijn baas. Hij heeft op 2 december 2001 via de luchthaven van Khartoum het land van herkomst verlaten. 2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Eiser heeft de gestelde Nuba-afkomst geenszins aannemelijk gemaakt. Hij spreekt de stamtaal niet en is niet in staat informatie te verstrekken over de woonomgeving van zijn geboorteplaats. Met het overgelegde uittreksel uit het geboortenregister kan eiser zijn identiteit niet aantonen, nu de authenticiteit niet kan worden vastgesteld en het document geen foto van eiser bevat. Bovendien wekt de wijze waarop eiser in het bezit is gekomen van het document bevreemding. Op grond van voorgaande is de gestelde afkomst ongeloofwaardig. Ook eisers asielrelaas is ongeloofwaardig nu eiser niet in staat blijkt de omgeving van de plaats waar hij de laatste twintig jaar verbleef te beschrijven. 2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgedaan. Hij zou met de geboorteakte zijn identiteit tot op zekere hoogte aannemelijk kunnen maken, zodat nader onderzoek ernaar geboden is. Verweerder had niet mogen afzien van een inhoudelijke beoordeling van eisers asielrelaas, nu dit kan worden los gezien van eisers etnische afkomst. Eiser verwijst in dit verband naar een tweetal uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 14 november 2001. Eiser is niet bekend met de bronnen waarop verweerder meent dat eisers antwoorden op vragen onvolledig dan wel onjuist waren. Eisers huidskleur is zwart en negroïde en niet, gelijk verweerder stelt, veel lichter dan personen van Nuba-afkomst. Eiser heeft geen kennis kunnen nemen van de uitspraak van rechtbank, zittingsplaats Assen d.d. 28 november 2001, waarnaar verweerder in zijn voornemen verwijst. Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven van de uitspraak te hebben kennis genomen. Beoordeling van het beroep De rechtbank overweegt als volgt. 2.5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; of d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met algehele situatie aldaar. 2.6 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.7 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Soedan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.8 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen vanwege twijfel aan zijn Nuba-afkomst. Verweerder heeft verder eisers asielrelaas inhoudelijk ongeloofwaardig geacht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft kunnen twijfelen aan eisers etnische afkomst. Daartoe is het navolgende redengevend. Allereerst is eiser niet in staat gebleken adequate informatie te verschaffen over zijn geboortegebied, noch over de stam waartoe hij stelt te behoren. Voorts acht de rechtbank ongeloofwaardig dat eiser zijn stamtaal niet spreekt, ondanks het feit dat hij deze taal gedurende de eerste tien jaren van zijn leven met zijn ouders heeft gesproken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is dat een taal die tijdens de jeugdjaren – en derhalve in de periode van inprenting - wordt geleerd, geheel en al uit het geheugen verdwijnt. Het door eiser overgelegde uittreksel uit het geboortenregister leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan de gemachtigde van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden was om nader onderzoek in te stellen naar het uittreksel. De rechtbank volgt daarom niet eisers stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag zonder een dergelijk onderzoek binnen achtenveertig uren af te doen. Anders dan eisers gemachtigde kennelijk veronderstelt, behelst verweerders constatering dat de authenticiteit van de geboorteakte niet is vast te stellen immers niet de dragende overweging van het bestreden besluit. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien zou moeten worden uitgegaan van de authenticiteit van de geboorteakte, daarmee niet vast staat dat de akte betrekking heeft op de persoon van eiser en in het verlengde daarvan dat eiser, gelijk door hem gesteld, van Nuba afkomst is. Reeds gelet op het vorenstaande faalt eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de zaak B, bij verweerder geregistreerd onder IND-nummer 9706.30.8044. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat verweerder geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over zijn asielrelaas. De rechtbank wijst in dit verband naar verweerders overweging in de laatste alinea van pagina twee van het bestreden besluit: „Ten overvloede wordt opgemerkt dat ook het asielrelaas van betrokkene ongeloofwaardig wordt geacht. Betrokkene heeft immers verklaard dat hij in zijn geboortedorp C is opgepakt en als slaaf is meegenomen naar Al Foula. Betrokkene is niet in staat gebleken om de directe woonomgeving van C of van Al Foula te beschrijven.“ Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op dit standpunt kunnen stellen. Het is volstrekt ongeloofwaardig dat eiser weinig tot niets weet te vertellen over de omgeving van de plaats waar hij ruim twintig jaren heeft gewoond. Gelet op eisers verklaringen volgt de rechtbank niet zijn latere betoog dat zijn gebrek aan kennis is te wijten aan het feit hij een geïsoleerd bestaan leidde. Eiser heeft immers verklaard dat hij koeien ging melken in de stallen aan de rand van zijn woonplaats en dat hij boodschappen deed in de plaatselijke supermarkt. Van een afgesloten zijn van de buitenwereld is derhalve geen sprake geweest. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers relaas voor het overige geen enkel verband heeft met een der vervolgingsgronden als genoemd in het Verdrag. Evenmin wordt het betoog gevolgd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld omdat eisers gemachtigde geen onbeperkte toegang heeft gehad tot de door verweerder geraadpleegde openbare bronnen. Immers gesteld noch gebleken is dat eiser op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad door een aan verweerder toe te rekenen onzorgvuldige handelwijze op dit punt. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd ter zitting aangegeven in de onderhavige zaak ook niet aan verweerder te hebben verzocht de door verweerder gehanteerde bronnen te mogen inzien. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht en op goede gronden kunnen aannemen dat eiser niet voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in aanmerking komt. 2.9 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. 2.10 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiser kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Eiser kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts terecht en op juiste gronden overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. 2.12 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is dan ook ongegrond. 2.13 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier op 2 januari 2002. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. verzonden op: 3 januari 2002