Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8389

Datum uitspraak2001-11-30
Datum gepubliceerd2002-01-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 00/7616 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres heeft verweerder gevraagd een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de uitbreiding van het huidig aantal vliegbewegingen van 4 naar 16 per dag ten aanzien van het als helihaven bestemde gedeelte van het bedrijfsterrein van eiseres.
Uitspraak in hoger beroep bevestigd, LJN: AO0921


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK AWB 00/7616 BESLU Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen: A Beheer BV, gevestigd te B, gemeente Landerd, eiseres, gemachtigde mr. drs. TH.C. van Schagen, en de burgemeester van de gemeente Landerd, verweerder. Partij ingevolge artikel 8:26 van de Awb: X, wonende te Y, gemachtigde mr. D. Wintraecken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg. I. PROCESVERLOOP Bij brief van 6 april 2000 heeft eiseres verweerder gevraagd een verklaring van geen bezwaar af te geven voor de uitbreiding van het huidig aantal vliegbewegingen van 4 naar 16 per dag ten aanzien van het als helihaven bestemde gedeelte van het bedrijfsterrein van eiseres. Bij besluit van 29 juni 2000 heeft verweerder geweigerd deze verklaring van geen bezwaar af te geven. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 augustus 2000 bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 november 2000, aan eiseres verzonden op 9 november 2000, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 19 december 2000, ontvangen ter griffie op 22 december 2000, beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de procedure betrekking hebbende gedingstukken aan de rechtbank toegezonden en bij brief van 12 februari 2001 een verweerschrift ingediend. A heeft gebruik gemaakt van de hem op diens verzoek ingevolge artikel 8:26 van de Awb geboden mogelijkheid om als partij aan het geding deel te nemen. Het beroep is behandeld ter zitting van 30 oktober 2001, waar namens eiseres is verschenen haar gemachtigde alsmede haar directeur L.J.A. Willemsen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door C. Mulder en R. Hoefnagels-Van Os beiden ambtenaar der gemeente. X noch zijn gemachtigde is ter zitting verschenen. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Luchtvaartwet is het verboden binnen Nederland: a. met een luchtvaartuig op te stijgen of een luchtvaartuig te doen opstijgen anders dan van een luchtvaartterrein; b. met een luchtvaartuig te landen of een luchtvaartuig te doen landen anders dan op een luchtvaartterrein; c. een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein in te richten voor het opstijgen en landen van luchtvaartuigen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet: a. in de gevallen, aangegeven bij algemene maatregel van bestuur; b. (…). Ter uitvoering van artikel 14, tweede lid, is het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen vastgesteld (hierna: het Besluit). Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit zijn de verbodsbepalingen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a en b, van de Luchtvaartwet, niet van toepassing in geval van het opstijgen of doen opstijgen van en het landen of doen landen op een helihaven of een heliterrein, met in het Nederlands Luchtvaartuigregister ingeschreven burgerhefschroefvliegtuigen, indien aan de in dit hoofdstuk gegeven voorschriften wordt voldaan. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Besluit is, met inachtneming van het gestelde in artikel 7 en 8, de verbodsbepaling, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder c, van de Luchtvaartwet, niet van toepassing in geval een terrein of een platform als helihaven wordt ingericht: a. (…); b. (…); c. bij of op gebouwen op een terrein, dat niet toegankelijk is voor publiek en de helihaven bestemd is voor vervoer ten eigen behoeve of ten behoeve van eigen bedrijf. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit moet de aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven, ter beoordeling van Onze Minister, zodanig zijn dat hefschroefvliegtuigen daarvan een veilig gebruik kunnen maken. Hiertoe dienen desgevraagd gegevens te worden overgelegd. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder g, van dit artikel moet voor de beoordeling als bedoeld in het eerste lid in ieder geval worden overgelegd een verklaring van geen bezwaar van de burgemeester van de gemeente waarin het betrokken terrein of het platform is gelegen. Bij besluit van 20 juli 1995 is aan eiseres op haar aanvraag en mede op basis van een daartoe door verweerder afgegeven verklaring van geen bezwaar toestemming verleend op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit om uitsluitend voor het incidenteel en bedrijfsmatig uitvoeren van vluchten ten behoeve van eigen bedrijf een bedrijfsgebonden helihaven aan te leggen en in te richten op haar bedrijfsterrein voor het gebruik van een hefschroefvliegtuig met een lengte over alles van maximaal 11 meter. Daarbij is onder meer bepaald dat het gebruik van de helihaven wordt beperkt tot het maximale aantal van 4 vliegbewegingen per dag. Bij brief van 6 april 2000 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het verzoek om afgifte van een verklaring van geen bezwaar ten einde van de Minister van Verkeer en Waterstaat op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit toestemming te kunnen verkrijgen voor het uitbreiden van het aantal vliegbewegingen op voormelde helihaven van 4 naar 16 vliegbewegingen per dag. Het thans bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit van verweerder van 29 juni 2000, houdende de weigering van de gevraagde verklaring van geen bezwaar. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank acht het allereerst van belang in te gaan op het betoog van eiseres, inhoudende dat voor de door haar gewenste uitbreiding van het aantal vliegbewegingen per dag geen toestemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit, en daarmee evenmin een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder g, van dit artikel, benodigd is. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat het in artikel 7, eerste lid, van het Besluit neergelegde toestemmingsvereiste slechts betrekking heeft op de aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven en niet op het gebruik dat van de helihaven wordt gemaakt. Nu de onderhavige helihaven reeds is aangelegd en de voorgenomen uitbreiding van het aantal vliegbewegingen geen gevolgen zal hebben voor de inrichting en uitrusting van de helihaven, is toestemming als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit, niet vereist, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eiseres. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog. Daartoe wordt overwogen dat het in artikel 7, eerste lid, van het Besluit neergelegde vereiste van toestemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat strekt ter toetsing van de aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven met het oog op een veilig gebruik daarvan. Of een dergelijk veilig gebruik gewaarborgd is, is mede afhankelijk van de intensiteit van het gebruik dat van de helihaven zal worden gemaakt. Gelet hierop moet een krachtens artikel 7, eerste lid, van het Besluit gegeven toestemming geacht worden uitsluitend te gelden voor de aanleg, inrichting en uitrusting van een helihaven ten behoeve het aantal vliegbewegingen, met het oog waarop de veiligheid van de aanleg, inrichting en uitrusting is beoordeeld. Hieruit volgt dat voor een intensivering van het gebruik van de helihaven wederom toestemming ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit is vereist. Dit brengt mee dat daartoe evenzeer een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van het Besluit is benodigd. Ten aanzien van de vraag of verweerder op goede gronden de gevraagde verklaring van geen bezwaar heeft geweigerd, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat in artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van het Besluit niet met zoveel woorden is aangegeven welke belangen verweerder bij zijn besluitvorming omtrent het al dan niet afgeven van een verklaring van geen bezwaar in aanmerking mag nemen. Anders dan verweerder meent kan uit die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet worden afgeleid dat verweerder bij zijn besluitvorming alle belangen en aspecten die hij relevant acht, mag betrekken. Daartoe wordt overwogen, dat moet worden aangenomen dat het vereiste van een verklaring van geen bezwaar afkomstig van de burgemeester van de gemeente waarbinnen het betrokken terrein is gelegen, in artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van het Besluit is opgenomen met het oog op de in artikel 172 e.v. van de Gemeentewet aan de burgemeester toegekende taak en bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat een toedeling in het Besluit aan de burgemeester van andere bevoegdheden dan die ter zake van de handhaving van de openbare orde inbreuk zou maken op de in de Gemeentewet neergelegde verdeling van bevoegdheden over de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Mede gelet op artikel 115 van de Gemeentewet moet een dergelijke inbreuk slechts toelaatbaar worden geacht, indien daarvoor een uitdrukkelijke grondslag in een wet in formele zin bestaat. Een dergelijke grondslag is in de Luchtvaartwet niet aan te wijzen. Overigens volgt uit artikel 7, eerste lid, juncto de aanhef van het derde lid, van het Besluit dat de verklaring van geen bezwaar van de burgemeester uitsluitend nodig is teneinde de Minister van Verkeer en Waterstaat in staat te stellen te beoordelen of het betrokken terrein veilig als helihaven gebruikt kan worden. Ook gelet hierop ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat in het Besluit is beoogd aan de burgemeester een ruimere bevoegdheid toe te kennen dan een die samenhangt met de handhaving van de openbare orde. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte niet heeft beperkt tot de beantwoording van de vraag of er uit een oogpunt van openbare orde bezwaar bestaat tegen het voorgenomen gebruik van het onderhavige terrein als helihaven. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door verweerder bij zijn besluitvorming in aanmerking genomen omstandigheden - kort gezegd, de vrees voor aantasting van het woon- en leefgenot in de omgeving van het onderhavige terrein alsmede de vrees voor aantasting van de verkeersveiligheid op de nabij gelegen wegen - ook overigens niet kunnen worden aangemerkt als verband houdende met de openbare orde, met de handhaving waarvan hij is belast. Slechts feiten en omstandigheden die gegronde vrees opleveren voor een verstoring van het ordentelijk verloop van het gemeenschapsleven, waarbij een direct gevaar dreigt of bestaat voor anderen of de rechten van anderen direct worden of dreigen te worden aangetast, kan verweerder aan weigering van een verklaring van geen bezwaar als thans in geding ten grondslag leggen. Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende overweging dat in casu, anders dan artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit voorschrijft, geen sprake zal zijn van vervoer ten eigen behoeve of ten behoeve van eigen bedrijf, dit besluit niet zelfstandig dragen. Wat van het desbetreffende standpunt van verweerder ook zij, mede gelet op het vorenoverwogene, is het niet aan verweerder doch veeleer aan de Minister van Verkeer en Waterstaat om daaromtrent een standpunt te bepalen. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 7, derde lid, aanhef en onder g, van het Besluit. Het beroep is derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit, wegens strijd met evengenoemd voorschrift voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal daarbij aan verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het vorenoverwogene en daartoe een termijn van zes weken stellen. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal f 1.420,00 (€ 644,37) voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt f 710,00 (€ 322,18); * wegingsfactor 1. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerders gemeente aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt; - gelast verweerders gemeente aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht, zijnde f 450,00 (€€ 204,20); - veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op f 1.420,00 (€€ 644,37) te vergoeden door verweerders gemeente. Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als voorzitter en mrs. E.F.G.M. Gelderman en N.M. Spelt als leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G.M. Willems als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2001. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschrift verzonden: