Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8418

Datum uitspraak2001-06-21
Datum gepubliceerd2002-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001067-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-001067-00 Arrest d.d. 21 juni 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 14 december 2000 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op 4 juni 1964 te Termunten, wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Groningen, Helperlinie 2 9722 AZ Groningen verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr dr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 15 december 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 7 juni 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaar- ding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Bewezenverklaring. (zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 en onder 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven: onder 1: moord; onder 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; onder 3: handelen in strijd artikel 26 van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. Strafbaarheid. Ter 's hofs terechtzitting heeft de raadsman van verdachte een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces, één en ander als verwoord in zijn pleitnotitie, welke is gehecht aan het bij dit arrest behorend proces-verbaal. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachtes besluit om [slachtoff[slachtoffer] van het leven te beroven in elk geval reeds bestond voordat verdachte en het slachtoffer oog in oog met elkaar kwamen te staan en dat dit besluit ook (nog) bestond op het ogenblik dat verdachte ter uitvoering daarvan in de richting van het slachtoffer liep waarbij hij zijn wapen op het slachtoffer gericht hield. Het slachtoffer zou volgens verdachtes lezing hierop met de hand een beweging naar de broeksband hebben gemaakt waaruit verdachte afleidde dat het slachtoffer een wapen zou trekken, waarop verdachte vervolgens het wapen op het slachtoffer afvuurde. Het hof overweegt dat voor zover de beweging van het slachtoffer al zou hebben plaatsgevonden, het niet die beweging c.q. vermeende ogenblikkelijk dreigende aanranding is geweest die verdachtes wil het wapen op het slachtoffer af te vuren heeft doen ontstaan, doch dat die wil reeds in verdachtes voorgenomen besluit besloten lag waarvan de uitvoering door de gestelde beweging van het slachtoffer hooguit is bespoedigd. Verdachtes handelen is dus niet ingegeven door de noodzaak zich te verdedigen tegen een (onmiddelijke dreigende) aanranding van zijn lijf door [slachtoffer], maar door zijn reeds tevoren genomen besluit [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachtes beroep op noodweer faalt dus. Verdachtes beroep op noodweerexces gaat evenmin op. Verdachte had immers reeds voordat hij oog in oog met [slachtoffer] kwam te staan het besluit genomen hem van het leven te beroven zodat niet aannemelijk is dat het met betrekking tot onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan tengevolge van een hevige gemoedsbeweging door een (vermeende) aanranding van verdachtes lijf door [slachtoffer] veroorzaakt, dan wel door vrees voor een onmiddelijk dreigende aanranding. Het hof verwerpt mitsdien het beroep op noodweer en noodweerexces. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar nu ten opzichte van hem ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. Verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven beroofd. Nadat verdachte in zijn huis van zijn echtgenote telefonisch een verontrustend bericht had ontvangen omtrent [slachtoffer] aanwezigheid en agressieve gedrag in verdachtes massagesalon alwaar zijn echtgenote zich op dat moment bevond, heeft verdachte zijn broer gebeld met het verzoek hem in een confrontatie met [slachtoffer] terzijde te staan en hem een jachtgeweer met afgezaagde loop te leveren. Vervolgens hebben verdachte en zijn broer zich met spoed naar de enige kilometers verderop gelegen massagesalon begeven, alwaar zij zich in verdekte positie hebben opgesteld om van daaruit de situatie in het pand te observeren. Op het ogenblik dat [slachtoffer] naar buiten kwam en aanstalten maakte het terrein te verlaten, werd door verdachte geroepen. Vervolgens heeft verdachte vanaf korte afstand een schot op het lichaam van [slachtoffer] afgevuurd en kort daarna van dichtbij nog twee schoten, welke schoten voor [slachtoffer] de dood ten gevolge hadden. Verdachte heeft zich bij vorenomschreven feit schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geweer. Voorts is in verdachtes woning een geweer en een geluiddemper aangetroffen. Aan een verdachte, die zich schuldig maakt aan bewezenverklaarde feiten als de onderhavige, dient gezien de ernst van de feiten uit een oogpunt van normhandhaving en tot effening van de schade die verdachte met name door het onder 1 bewezenverklaarde feit aan de rechtsorde heeft toegebracht en het leed dat hij de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan, een vrijheidsstraf te worden opgelegd, en wel voor de duur van twaalf jaar. Tegenover het vorenoverwogene staat zoals ter 's hofs terechtzitting naar voren is gekomen, de omstandigheid dat het slachtoffer zich jegens verdachte en diens echtgenote geruime tijd agressief en provocerend gedroeg, hetgeen bij verdachte en zijn gezin de nodige spanning teweegbracht en uiteindelijk heeft geleid tot verdachtes handelen. Voorts neemt het hof in aanmerking de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel van het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 12 april 2001 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van geweldsmisdrijven is veroordeeld. Een en ander brengt mee, dat aan verdachte een lagere vrijheidsstraf wordt opgelegd dan hiervoor overwogen, en wel voor de duur van negen jaar. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 en onder 3 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van negen jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; gelast de teruggave aan verdachte van het navolgende inbeslaggenomen voorwerp: - 1 Mercedes personenauto, type 190D; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. - Dit arrest - Dit arrest is aldus gewezen door mrs Vellinga, vice-president, voorzitter, Van Dijk en Laagland, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Braam als griffier, zijnde mr Laagland voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. type: JPB