Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8421

Datum uitspraak2001-09-06
Datum gepubliceerd2002-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000229-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000229-01 Arrest d.d. 6 september 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 1 maart 2001 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op 6 november 1979 te Beiroet, wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in PI De Grittenborgh, Kinholtsweg 7 7909 CA Hoogeveen, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr G.W. Breuker, advocaat te Groningen. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, een bijkomende straf en een maatregel en heeft voorts op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 5 maart 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 23 augustus 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding, zoals door de eerste rechter verbeterd gelezen. Het hof heeft ter terechtzitting op de vordering van de advocaat-generaal de telastegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht. Verwerping van gevoerde verweren. De raadsman van verdachte en verdachte zelf hebben ter 's hofs terechtzitting betoogd, dat er onvoldoende (wettig) bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Zij hebben daartoe - zakelijk weergegeven - de volgende argumenten aangevoerd: 1. Het proces-verbaal van inbeslagneming van een aantal goederen in de woning van verdachte, welke inbeslagneming heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2000, mag niet voor het bewijs worden gebezigd. De opsporingsambtenaren hebben immers zonder machtiging en zonder (rechtsgeldige) toestemming de woning betreden. Het daardoor verkregen bewijs door middel van inbeslaggenomen goederen is dan ook op onrechtmatige wijze verkregen. Dit bewijs behoort derhalve te worden uitgesloten. Hetzelfde moet gelden voor de op voornoemde inbeslagneming volgende afgelegde verklaringen, nu ook deze verklaringen zijn besmet met de onrechtmatigheid die daaraan voorafging. 2. De bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden sluiten niet uit dat een ander dan [verdachte], bijvoorbeeld een zekere "[betrokkene]", de in de onderhavige zaak telastegelegde feiten heeft begaan. 3. De omstandigheid dat [verdachte] op 7 of 8 augustus 2000 over veel geld beschikte, zoals door [getuige] wordt verklaard, mag niet tot het bewijs van het onder 1 telastegelegde feit meewerken. [verdachte] had namelijk geld geleend van zijn oom, ongeveer achthonderd gulden. Hij wilde van dit geld nieuwe kleren gaan kopen. Met betrekking tot het hiervoor onder 1. weergegeven verweer, overweegt het hof het navolgende. Tot de stukken van het dossier behoort: - Een machtiging tot binnentreden in een woning d.d. 18 augustus 2000 (dossierparagraaf 2.1.10 van een dossierproces-verbaal, nummer PL0110/00-006163). Voornoemde machtiging houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: "G.W. Medendorp, hoofdinspecteur van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, als zodanig hulpofficier van justitie, geeft, gelet op artikel 49 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 t/m 12 van de Algemene wet op het binnentreden, machtiging om voor huiszoeking ter inbeslagneming zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan de [adres] te Groningen. Deze machtiging is van kracht op de dag waarop zij is afgegeven tot 21 augustus 2000". - Een ambtelijk verslag dossier (dossierparagraaf 0.4 van het hiervoor vermelde dossierproces-verbaal). Voornoemd ambtelijk verslag dossier houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: "Op 18 augustus 2000 is huiszoeking ter inbeslagneming verricht in perceel [adres] te Groningen, ingesteld op grond van de Wet wapens en munitie. In verband met de aanhouding van een bezoeker die gesignaleerd stond werd de huiszoeking afgebroken. Op 19 augustus 2000 is met toestemming van [getuige] een onderzoek ingesteld in perceel [adres]". Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, is het hof van oordeel, dat de goederen die bij de huiszoeking in het perceel [adres] te Groningen (de woning van verdachte) op 19 augustus 2000 zijn aangetroffen en inbeslaggenomen, niet op een onrechtmatige wijze zijn verkregen. Op 18 augustus 2000 was immers door een hulpofficier van justitie machtiging verleend om voor huiszoeking ter inbeslagneming zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan de [adres] te Groningen, welke machtiging van kracht was tot 21 augustus 2000. Gelet nu op deze machtiging, stond het verbalisanten vrij om op 19 augustus 2000 in het perceel [adres] te Groningen binnen te treden. Aan het voorgaande kan voorts niet afdoen, dat ook reeds eerder, op 18 augustus 2000, in voornoemd perceel was binnengetreden. Immers op die datum werd, hetgeen blijkt uit de hiervoor vermelde inhoud van het ambtelijk verslag dossier, de huiszoeking, volgende op het binnentreden, afgebroken wegens de aanhouding van een bezoeker die gesignaleerd stond. Het hof verstaat deze gang van zaken aldus, dat op 18 augustus 2000 de huiszoeking in het perceel [adres] te Groningen werd onderbroken, zonder dat het doel van die huiszoeking reeds was bereikt. Onder die omstandigheden stond het verbalisanten vrij, op 19 augustus 2000 - uit hoofde van een nog steeds van kracht zijnde machtiging - nogmaals in voornoemd perceel binnen te treden en de huiszoeking voort te zetten. Ten overvloede overweegt het hof in dit verband ook nog, dat naar 's hofs oordeel de verbalisanten op 19 augustus 2000 er, gelet op de gegevens die hen op dat moment ter beschikking stonden, vanuit konden gaan, dat [getuige] gerechtigd was tot het geven van toestemming om in het perceel [adres] te Groningen binnen te treden. Derhalve is ook reeds om die reden van enige onrechtmatigheid geen sprake. Uit het voorgaande vloeit voort, dat het hiervoor onder 1. weergegeven verweer dient te worden verworpen. Met betrekking tot de hiervoor onder 2. en 3. weergegeven verweren, overweegt het hof het volgende. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen alsmede de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter 's hofs terechtzitting, acht het hof hetgeen door de raadsman van verdachte en/of verdachte zelf is gesteld, niet aannemelijk geworden. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking, dat verdachte pertinent weigert nadere informatie te verschaffen ter staving van voornoemde verweren. Uit het voorgaande vloeit voort, dat ook de hiervoor onder 2. en 3. weergegeven verweren dienen te worden verworpen. Bewezenverklaring. (zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op het misdrijf: onder 1: diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden; onder 2: afpersing, op de openbare weg; onder 3: diefstal door twee of meer verenigde personen; onder 4: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; onder 5 primair: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; onder 6: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. De verdachte is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter 's hofs terechtzitting gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, te weten een vijftal vermogensdelicten en een overtreding van de Wet wapens en munitie, en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een eetcafé, een feit dat zo ernstig is en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De gewapende overval vond plaats in de gemeente Groningen op 7 augustus 2000, vroeg in de ochtend. De buit betrof een kassa, inhoudende een geldbedrag van ongeveer vierduizend gulden. De overval vond als volgt plaats. Verdachte kwam het eetcafé binnen met een bivakmuts en helm op en heeft na binnenkomst een persoon tegen het hoofd geslagen en een andere persoon weggeduwd, ten gevolge waarvan deze beide personen op de grond kwamen te liggen. Vervolgens heeft verdachte met een pistool in de richting van één of meer andere personen geschoten, welke personen als reactie op dit schot zijn weggedoken. Aansluitend is verdachte naar de kassa toegelopen, heeft hij de kassa opgepakt en heeft hij het eetcafé verlaten. Aangenomen kan worden dat de in het eetcafé aanwezige personen, als gevolg van het gewelddadige optreden van verdachte, ernstig door het gebeuren zijn geschokt. In de tweede plaats heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing. Op 9 augustus 2000, derhalve slechts twee dagen nadat verdachte de gewapende overval op het eetcafé had begaan, heeft verdachte op een openbare weg in de gemeente Groningen door geweld en bedreiging met geweld een persoon gedwongen, zijn jas, portemonnee, mobiele telefoon en sleutels aan hem af te geven. Verdachte heeft hierbij voornoemde persoon bij een pols vastgepakt, een hard voorwerp tegen diens hoofd gedrukt en heeft hem de woorden toegevoegd: "Doe je jas uit, anders schiet ik". Aangenomen kan worden dat het slachtoffer door dit gebeuren ernstig is geschokt en dat het gevoel van de burger, veilig over straat te kunnen, in grote mate is aangetast. Voorts heeft verdachte in de periode van 10 augustus 2000 tot en met 18 augustus 2000 nog vier andere strafbare feiten begaan. Zo heeft verdachte twee inbraken gepleegd, waarvan één in een auto en de ander in een café. Bij deze inbraken zijn door verdachte meerdere goederen buitgemaakt. Ook heeft verdachte eenmaal samen met twee andere jongens spullen gestolen uit een auto. En tenslotte heeft verdachte in voornoemde periode een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een (alarm)pistool, voorhanden gehad. Het hof rekent voornoemde strafbare feiten verdachte zwaar aan. Het hof acht in dit verband, naast de ernst van voornoemde feiten, met name ook van belang, dat alle zes de feiten zijn begaan binnen een periode van veertien dagen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte reeds meermalen eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Zo blijkt uit de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst te Almelo d.d. 2 juli 2001, dat verdachte op 22 juli 1999 voor - onder meer - soortgelijke feiten als de onderhavige is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van dertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. En ook draagt het hof kennis van een arrest van dit hof d.d. 12 augustus 1999, parketnummer 24-000147-98, welk arrest ter 's hofs terechtzitting aan de orde is geweest. Bij voormeld - intussen onherroepelijk geworden - arrest is verdachte voor soortgelijke feiten als de onderhavige veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel, dat de recidive in aanzienlijke mate ten nadele van verdachte in de straftoemeting zal moeten worden meegewogen. Dit alles brengt het hof tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Onttrekking aan het verkeer. De door het hof aan het verkeer te onttrekken voorwerpen - als gezamenlijkheid beschouwd - zijn daarvoor vatbaar. Immers die voorwerpen, die blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane hiervoor bewezenverklaarde feiten aangetroffen, terwijl die voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan. Tenuitvoerlegging. Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 22 juli 1999, is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is voormeld vonnis onherroepelijk geworden op 6 augustus 1999. De proeftijd is (eveneens) ingegaan op 6 augustus 1999. De officier van justitie vordert d.d. 1 november 2000 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde tien maanden gevangenisstraf, ten aanzien waarvan bij voormeld vonnis bevel was gegeven, dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd, om reden, dat veroordeelde zich voor het einde van voormelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de in deze zaak telastegelegde feiten. Nu gebleken is dat veroordeelde de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd, zal het hof op grond van het vorenstaande de tenuitvoerlegging gelasten van voormelde tien maanden gevangenisstraf. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 14g (oud), 36d, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen: - een sleutel van een personenauto; - een handschoen; - een krant; verklaart aan het verkeer onttrokken de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen: - een pistool, merk Colt Double Rag 9 mm; - een patroonhouder inclusief 5 patronen; - een pistool Super P229 replica inclusief houder; - twee messen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij; gelast de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 22 juli 1999 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten: gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. - Dit arrest - Dit arrest is aldus gewezen door mrs Aardema, vice-president, voorzitter, Huisman en Laagland, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Jongeling als griffier, zijnde mr Laagland voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. type: SJ