Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8431

Datum uitspraak2002-01-24
Datum gepubliceerd2002-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/091431-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/091431-00 Datum uitspraak: 24 januari 2002 Na aanhouding onbepaalde tijd: verschenen VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte] geboren te [geboorteplaats] (Kameroen) op [geboortedatum] 1967, wonende te [adres] ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 november 2001 en 10 januari 2002. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/091431-00. Van deze dagvaarding is kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A t/m 1C). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. M.P.M. Reinders heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven -de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest. NIET BEWEZEN Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A en 2B), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen onder 1 meer subsidiair en onder 2 is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen - en acht dit derhalve bewezen - dat de door de verdachte gepleegde geweldshandelingen de dood van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. De rechtbank merkt met betrekking tot dit oordeel het navolgende op. De hoogleraar traumatologie Van Vugt heeft als getuige-deskundige ter zitting verklaard het op grond van de door hem op foto’s bij [slachtoffer] waargenomen bloeduitstortingen in combinatie met de resultaten van het sectieonderzoek uitgesloten te achten, dat die bloeduitstortingen tot een zodanig ernstig bloedverlies kunnen hebben geleid dat dientengevolge bij [slachtoffer] een shock is ontstaan die tot haar dood heeft geleid. Anders dan Van Vugt is de eveneens ter zitting gehoorde getuige-deskundige patholoog-anatoom Hens op grond van zijn sectiebevindingen van oordeel dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid geoordeeld moet worden dat het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt is doordat zij in een toestand van shock is komen te verkeren. Die toestand van shock is - aldus Hens - veroorzaakt door inwendig bloedverlies ontstaan door inwendige bloedingen en weefselbeschadigingen ten gevolge van geweldsinwerking. De rechtbank is met de getuige-deskundige Hens op grond van diens bevindingen en op grond van hetgeen overigens is komen vast te staan van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt doordat de moeder van [slachtoffer] haar dochter vele malen en kennelijk met grote kracht met een bamboestok op het lichaam heeft geslagen. De rechtbank acht de kans dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door andere factoren dan hiervoor vermeld zodanig klein dat deze voor de bewijsbeslissing verder niet relevant geacht kunnen worden. De rechtbank tekent aan dat niet is gebleken van enigerlei relevante fysieke beperkingen bij [slachtoffer] toen zij op de dag van haar overlijden van school thuis kwam. De rechtbank acht voor dat oordeel voorts van belang dat de getuige-deskundige Hens als aan het Nederlands Forensisch Instituut verbonden patholoog-anatoom gelet op zijn ervaringen geacht moet worden over een grote deskundigheid te beschikken waar het betreft het aan de hand van de bevindingen van een sectieonderzoek beoordelen van de (vermoedelijke) doodsoorzaak. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat het intreden van een shock tengevolge van een tekort aan circulerend vermogen van het bloed zowel kan ontstaan door bloedverlies door inwendige bloedingen als door een plotselinge verwijding van de bloedvaten zonder dat daarbij sprake is van een inwendig bloedverlies. De rechtbank acht niet bewezen dat de bewezenverklaarde handelingen ten opzichte van [slachtoffer] zijn verricht met rechtstreekse opzet (oogmerk) om [slachtoffer] daardoor van het leven te beroven. Voor het bewijs van een dergelijk opzet ontbreekt voldoende bewijs. Het door verdachte bij het slaan hanteren van een bamboestok levert wel bewijs op voor het bewezenverklaarde opzet van verdachte gericht op de zware mishandeling van [slachtoffer]. Het bewijs van die opzet leidt de rechtbank af uit de excessieve vorm van geweld die door verdachte op het lichaam van [slachtoffer] met een stok is uitgeoefend. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. meer subsidiair, zware mishandeling, terwijl het feit de dood tengevolge heeft, terwijl het feit gepleegd wordt tegen zijn kind, strafbaar gesteld bij artikel 302 Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht; 2. opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging en verzorging hij krachtens de wet verplicht is, in hulpeloze toestand laten, welk misdrijf de dood ten gevolge heeft gehad, strafbaar gesteld bij artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte word opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zij begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Er zijn de rechtbank geen bijzondere omstandigheden bekend die op zich aan de volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte in de weg staan. Wel is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat moet worden aangenomen dat [slachtoffer], die ten tijde van het overlijden acht jaar oud was, na haar komst naar Nederland - een voor haar vreemde omgeving - waarbij zij bovendien haar moeder niet of nauwelijks kende, gedragsproblemen heeft getoond zowel op school als thuis. Haar ouders hebben getracht op alle mogelijke manieren een einde te maken aan het herhaaldelijk bedplassen van [slachtoffer]; zij hebben daartoe ook professionele hulp gezocht. Het slaan van moeder kan niet los gezien worden van deze moeilijke opvoedingssituatie. Anderszins weegt de rechtbank mee, dat het slachtoffer door haar moeder, die haar moest beschermen en op wie zij het meest moest kunnen vertrouwen, zodanig zwaar is mishandeld dat de dood is ingetreden. De omstandigheid dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit werd veroordeeld heeft bij de bepaling van de duur van de noodzakelijk geachte gevangenisstraf slechts zeer beperkte betekenis gehad gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit 1 primair en subsidiair heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit 1 meer subsidiair en feit 2, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte terzake van de feiten strafbaar; - veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (zegge: drie) jaar; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door: mr. C.G. Nunnikhoven, voorzitter, en mrs. M. Daalmeijer en G.M.J. Kruijthof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2002.