Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8508

Datum uitspraak2000-03-16
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002157-99
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzettelijk verkopen van 12.100 pillen met amfetamine. Opzettelijk aanwezig hebben van 17.410 pillen met amfetamine en opzettelijk aanwezig hebben van 17,9 gram cocaïne.
Verwerping verweer dat verklaring van verdachte bij politie onder ongeoorloofde druk tot stand is gekomen.
4 jaar gevangenisstraf


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-002157-99 datum uitspraak 16 maart 2000 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 9 juli 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13-126046-98 tegen [verdachte], geboren te [plaats] op [...] 1961, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in PI De Stadspoort, lokatie De Havenstraat te Amsterdam. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 juni 1999 en in hoger beroep van 2 maart 2000. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. De bewezenverklaring Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij: - ten aanzien van feit 1 – op 10 november 1998 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [betrokkene] en/of [betrokkene] 12.100 pillen van een materiaal bevattende amfetamine, strafbaar gesteld in artikel 2 van de Opiumwet; - ten aanzien van feit 2 – omstreeks 11 januari 1999 te [Plaats] (gemeente [plaats]) opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan de [adres] ongeveer 365 tabletten van een materiaal bevattende amfetamine en in een schuur/garage behorende bij een woning aan de [adres] ongeveer 17.045 tabletten van een materiaal bevattende amfetamine, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1; - ten aanzien van feit 3 – op 11 januari 1999 te [Plaats] (gemeente [plaats]) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 17,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, strafbaar gesteld in artikel 2 van de Opiumwet. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bespreking van een verweer Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat – zakelijk weergegeven - de verklaring die verdachte op 13 januari 1999 heeft afgelegd, neergelegd in het proces-verbaal met nummer 98218537-123, onder ongeoorloofde druk tot stand is gekomen en derhalve niet als bewijs gebezigd mag worden. De raadsman voert hiertoe aan dat de verhorende ambtenaren zijn cliënt voorgehouden hebben dat, wanneer hij geen bekentenis zou afleggen, zijn vrouw zou worden aangehouden en dat hij zijn kinderen nooit meer terug zou zien, omdat zij naar een pleeggezin zouden gaan. In aanvulling hierop heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de verklaring, zoals weergegeven in voornoemd proces-verbaal, weliswaar heeft afgelegd, maar op dat moment niet de waarheid gesproken heeft. Hij heeft de verklaring afgelegd omdat de zaak dan afgesloten zou zijn, en voorkomen zou worden dat zijn vrouw zou worden aangehouden en zijn kinderen dan naar een tehuis zouden moeten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof acht het niet onaannemelijk dat tijdens het verhoor van verdachte zijn vrouw en kinderen ter sprake zijn geweest in het kader van het verschaffen van duidelijkheid over de mogelijke gevolgen van verdachtes proceshouding, nu de verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning van verdachte en zijn gezin. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de verhoren van verdachte is echter niet aannemelijk geworden dat de bekennende verklaring onder dusdanige druk is afgelegd, dat zij niet als bewijs gebezigd zou mogen worden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – grootschalige verkoop van amfetaminepillen. Daarnaast heeft verdachte voor verdere verspreiding onder dealers en/of gebruikers geschikte hoeveelheden van deze pillen en cocaïne voorhanden gehad. Amfetamine en cocaïne zijn voor de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen. De handel in harddrugs dient krachtig te worden bestreden. Voor het begaan van deze feiten komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van de Reclassering Nederland te Zaandam, d.d. 6 april 1999 opgemaakt door H. Van Dijk, reclasseringswerker en van de in het uitttreksel uit het Documentatieregister betreffende verdachte de dato 31 januari 2000 vermelde veroordelingen van de verdachte. Op grond van het vorenstaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van vier jaren een juiste sanctie. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs Van Altena, Bockwinkel en Schreuder, in tegenwoordigheid van mr Berk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2000. Mr Schreuder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.