Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD8532

Datum uitspraak2000-05-22
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001748-99
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen (als uitvoerder) van gijzeling van achtjarige jongen voor losgeld van DM 1.500.000 (€ 766.937,82). Medeplegen voorhanden hebben van stroomstootwapen en vuurwapens.
6 jaar gevangenisstraf


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-001748-99 datum uitspraak 22 mei 2000 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 22 juni 1999 in de strafzaak onder parketnummer 13/077031-99 tegen [verdachte], geboren te [...] (Turkije) 1968, thans gedetineerd in huis van bewaring De Compagnie en Zwaag te Zwaag. De omvang van het hoger beroep Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 1999 en in hoger beroep van 15 december 1999, 6 maart 2000 en 8 mei 2000. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder 1 en 3. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit arrest gehecht. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen voor wat betreft het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis van de eerste rechter - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - vernietigen omdat het zich daar niet mee verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 is ten laste gelegd, zoals is aangegeven op de aan dit arrest als bijlage II gehechte - gestreepte - kopie van de tenlastelegging. De inhoud geldt als hier ingevoegd. Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1 medeplegen van gijzeling; 3 medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd, medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III, en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de feiten 1 en 3 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten 1 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft samen met anderen een jongen die toen acht jaar oud was, op klaarlichte dag op weg naar school ontvoerd en gevangen gehouden teneinde diens vader te bewegen een bedrag van 1.500.000 Duitse marken af te staan in ruil voor de invrijheidstelling van de jongen. Het slachtoffer is met een afgeplakte mond in een tas naar een woning vervoerd, alwaar hij geketend aan een bed een aantal dagen heeft doorgebracht. Aldus hebben de verdachte en zijn mededaders om geldelijk gewin een jong kind blootgesteld aan een psychisch en fysiek zeer bedreigende situatie. Uit een door de psycholoog mw. drs. C.J.E. Punt op 3 juni 1999 opgemaakt rapport blijkt dat er aanwijzingen zijn dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis bij het slachtoffer, dat hij een aantal malen contact heeft gehad met een kinderpsychiater en dat geconti-nueerde begeleiding zeker geïndiceerd is. Een feit als het onderhavige pleegt ook zeer aangrijpend te zijn voor naaste familieleden van het slachtoffer. In de woning waar het slachtoffer van zijn vrijheid beroofd werd gehouden, hebben de verdachte en de mededaders een stroomstootwapen en een aantal vuurwapens met voor deze vuurwapens geschikte munitie voorhanden gehad. Hierdoor is een uiterst gevaarzettende situatie in het leven geroepen. Nu de rechtsorde ernstig is geschokt door het handelen van verdachte en de mededaders, is een langdurige vrijheidsbenemende straf gerechtvaardigd. Psychiater J.M.J.F. Offermans is blijkens zijn op 28 maart 2000 opgemaakt rappport betreffende een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte van oordeel, dat de verdachte niet lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke storing van zijn geestvermogens, zodat de ten laste gelegde feiten hem volledig kunnen worden toegerekend. Het hof maakt dit oordeel tot het zijne. De verdachte heeft een belangrijk aandeel gehad in de gijzeling, maar aannemelijk is geworden dat hij daarbij als uitvoerder, niet als organisator, was betrokken. Gelet op deze rol van de verdachte, acht het hof een gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 282a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Lingen, Haentjens en Korvinus, in tegenwoordigheid van Van Gorp als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2000. Mr. Korvinus is verhinderd dit arrest te ondertekenen.