Jurisprudentie
AD8839
Datum uitspraak2001-12-12
Datum gepubliceerd2002-02-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers717/00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-02-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers717/00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
d.d. 12 december 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake
rolnr. 717/00
[eiseres],
[woonplaats],
eiseres,
procureur: mr. J. Wouters,
advocaat: mr. I. Alderlieste;
tegen
[gedaagde],
[woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. J.J.J. Jansen
advocaat: mr. J.E.J. van Dijk.
1. Het procesverloop
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding, tevens akte houdende producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte a.d.z.v. eiseres.
2. De feiten
2.1 In mei 1995 wendde eiseres zich met rugklachten tot gedaagde, die destijds fysiotherapeut was.
2.2 Tussen eiseres en de vrouw van gedaagde bestaat een familierelatie. Eiseres en gedaagde waren goede bekenden van elkaar.
2.3 Tussen partijen is een seksuele relatie ontstaan, waarin het uiteindelijk ook tot gemeenschap is gekomen.
2.4 Eiseres heeft bij de politie aangifte gedaan van ontucht door gedaagde. Aanvankelijk is de zaak door het openbaar ministerie geseponeerd. Eiseres heeft daarop bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage een artikel 12-procedure aanhangig gemaakt, die ertoe geleid heeft dat tegen gedaagde strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
2.5 Gedaagde is bij vonnis d.d. 10 mei 2000 van de strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot 6 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het meermalen plegen van ontucht als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. Gedaagde heeft tegen dat vonnis geen hoger beroep aangetekend.
3. Het geschil
3.1 Eiseres vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te voldoen de somma ad
f 20.996,60, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
Zij voert daartoe aan dat zij, als gevolg van de door gedaagde met haar gepleegde ontucht, ernstige lichamelijke en psychische klachten heeft gekregen. Zij heeft kosten gemaakt – en zal in de toekomst nog meer kosten moeten maken – in verband met therapie bij een maatschappelijk werkster in Rotterdam, welke kosten niet door haar verzekering worden gedekt. Bovendien heeft zij kosten gemaakt in verband met de door haar bij het gerechtshof ingestelde artikel 12-procedure en de procedure bij de meervoudige strafkamer van deze rechtbank.
3.2 Gedaagde betwist jegens eiseres onrechtmatig te hebben gehandeld. Voorts betwist gedaagde het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de door eiseres gestelde lichamelijke en psychische klachten. Daarbij zouden volgens gedaagde hevige jaloezie, teleurstelling, spijt en een streng religieuze achtergrond een rol spelen. Eiseres had haar kosten kunnen beperken door therapie bij het RIAGG te volgen, of een therapie te volgen die door de AWBZ of de ziektekostenverzekering vergoed wordt, danwel een therapeut dichter bij haar woonplaats te kiezen. Voorts betwist gedaagde dat de kosten voor de artikel 12-procedure en het strafproces voor vergoeding in aanmerking komen. Eiseres had een toevoeging kunnen aanvragen. Bovendien zijn de kosten niet gemaakt tot vestiging van aansprakelijkheid en vaststelling van de schade. Tenslotte heeft eiseres volgens gedaagde mede schuld aan de ontucht, het was niet gedaagde maar eiseres die het initiatief tot de seksuele relatie heeft genomen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het onherroepelijke strafvonnis, waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat gedaagde, terwijl hij als fysiotherapeut werkzaam was in de gezondheidszorg meermalen ontucht heeft gepleegd met eiseres, die zich als patiënt of cliënt aan verdachtes hulp of zorg had toevertrouwd, levert dwingend bewijs op van dat feit, behoudens tegenbewijs.
4.2 Gedaagde betwist weliswaar dat hij jegens eiseres een onrechtmatige daad heeft gepleegd, maar hij betwist niet de kern van de bewezenverklaring op zich. Hij erkent dat eiseres een patiënte van hem was en dat hij in de tijd dat zij bij hem onder behandeling was seksuele handelingen met haar heeft gepleegd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om gedaagde daarvan tegenbewijs op te dragen. Nu artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de patiënt, levert het overtreden daarvan een onrechtmatige daad jegens die patiënt op.
4.3 Nu het ervoor gehouden moet worden dat gedaagde jegens eiseres een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dient hij de daardoor veroorzaakte schade in beginsel te vergoeden.
4.4 Nu gedaagde het causaal verband tussen de door eiseres gestelde lichamelijke en psychische klachten en de onrechtmatige daad gemotiveerd betwist, is het aan eiseres om te bewijzen dat oorzaak van die klachten is gelegen in de onrechtmatige daad.
4.5 Indien eiseres slaagt in het bewijs zoals hiervoor overwogen, zal zij tevens de noodzaak van de betreffende therapie bij de betreffende therapeute dienen aan te tonen. Eiseres is immers gehouden haar schade zoveel mogelijk te beperken, en in dat opzicht ligt een therapie bij het RIAGG of een therapie die wel vergoed wordt, danwel een therapeut dichter bij huis, in de rede.
4.6 Naar het de rechtbank voorkomt zal het bewijs van het causaal verband tussen klachten en onrechtmatige daad, alsook het bewijs van de noodzaak van de betreffende therapie, mogelijk (mede) kunnen worden geleverd met behulp van een deskundigenbericht. De rechtbank overweegt, indien eiseres dat zou wensen, een deskundigenbericht te gelasten.
In dat bericht zou in elk geval antwoord dienen te worden gegeven op de navolgende vragen:
· In hoeverre is de door gedaagde met eiseres gepleegde ontucht de oorzaak van de door eiseres gestelde lichamelijke en psychische klachten?
· Zijn er nog andere oorzaken voor die klachten aan te wijzen, en zo ja hoe verhouden die andere oorzaken zich met de ontucht?
In het geval de ontucht – mede – oorzaak is van de klachten:
· Is het in verband met de klachten noodzakelijk om therapie te volgen?
· Indien dat het geval is, wat voor therapie en gedurende welk tijdsbestek is dan noodzakelijk?
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol, opdat partijen zich kunnen uitlaten over het eventueel gelasten van een deskundigenbericht te gelasten, en over het aantal, de deskundigheid en de persoon van de eventueel te benoemen deskundige(n), en welke vragen eventueel nog gesteld zouden kunnen worden.
Eiseres kan zich er dan tevens over uitlaten of en op welke wijze zij eventueel verder bewijs wil leveren.
4.7 Ten aanzien van de kosten die eiseres stelt te hebben gemaakt ten behoeve van het strafproces overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank begrijpt dat deze kosten bestaan uit portikosten, telefoonkosten en reiskosten m.b.t. de aangifte, het verhoor bij de politie, gesprek bij de politie, gesprek met de officier van justitie en gesprekken met de advocaat en het bijwonen van de strafzitting. Niet de hoogte van deze kosten maar het causaal verband met de onrechtmatige daad en de noodzaak ervan wordt door gedaagde bestreden. De rechtbank overweegt dat de reiskosten met betrekking tot de aangifte en het verhoor bij de politie in principe voor toewijzing in aanmerking komen, daar deze kosten noodzakelijk waren om tot een strafrechtelijke veroordeling te kunnen komen ter vaststelling van de aansprakelijkheid van gedaagde jegens eiseres. Van de overige kosten is de noodzaak onvoldoende onderbouwd. Deze zullen worden afgewezen.
4.8 Ten aanzien van de kosten die eiseres stelt te hebben gemaakt met betrekking tot de artikel 12-procedure bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage overweegt de rechtbank als volgt. Dit betreft kosten die eiseres heeft moeten maken omdat het openbaar ministerie kennelijk ten onrechte de zaak tegen gedaagde heeft geseponeerd. Dit foutieve overheidshandelen kan gedaagde niet worden aangerekend en de daardoor veroorzaakte kosten kunnen derhalve niet voor zijn rekening komen. De vordering zal op dit punt worden afgewezen.
4.9 De door gedaagde gestelde medeschuld van eiseres komt eerst aan de orde indien de rechtbank tot het oordeel komt dat gedaagde aan eiseres schade zal moeten vergoeden. De rechtbank overweegt reeds nu voor alsdan dat gedaagde zijn stellingen te dien aanzien dan zal moeten bewijzen, nu die door eiseres gemotiveerd worden betwist.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 23 januari 2002 opdat partijen zich kunnen uitlaten als bedoeld onder 4.6 van dit vonnis, eiseres eerst;
- houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 12 december 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
NvdP