Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9016

Datum uitspraak2001-11-26
Datum gepubliceerd2004-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-000397-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van de invoer van materiaal bevattende heroïne en materiaal bevattende cocaïne.
Verwerping verweer dat bewijs onrechtmatig is verkregen. Afwijzing verzoek om strafvermindering ex art. 359a lid 1 sub a W.v.Sv. in verband met overschrijding termijn ex art. 365a W.v.Sv.
5 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-000397-01 datum uitspraak 26 november 2001 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 29 januari 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/094092-00 tegen: [verdachte], geboren te [plaats] (Suriname) 1965, wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Haarlem te Haarlem. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 oktober 2000, 8 januari 2001 en 15 januari 2001 en in hoger beroep van 25 juni 2001, 29 juni 2001, 13 september 2001, 17 september 2001, 27 september 2001, 1 oktober 2001, 5 november 2001, 9 november 2001 en 12 november 2001. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. Ter terechtzitting gevoerde verweren Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte het verweer gevoerd dat het bewijsmateriaal dat verdachte bij de invoer van cocaïne op 31 mei betrokken was op onrechtmatige wijze is verkregen en daarom voor het bewijs niet mag worden gebruikt, evenmin als de bevindingen van het NFI te Rijswijk. De raadsman heeft voormeld verweer toegelicht zoals in de pleitnota onder 2.3 tot en met 2.7 is weergegeven. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op 31 mei 1999 werd in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) tegen [medeverdachte] getapt op het telefoonnummer [nummer]. Het in de pleitnota onder 2.3 genoemde proces-verbaal O-AH-019 van 11 januari 2000 ziet op een oude en een gecorrigeerde versie van de weergave van een in dat GVO afgeluisterd gesprek op 31 mei 1999 te 13.05 uur (volgnr. 965), welke versies als bijlagen bij voormeld proces-verbaal zijn gevoegd. In beide versies is onder meer vermeld: ‘Vermoedelijk [medeverda[medeverdachte]chte] belt uit naar NN man’. In de eerstbedoelde versie is voorts vermeld: ‘beller belt [medeverdachte]’ en dat het nummer van de gebelde is [nummer]. Voorts is in die weergave vermeld: ‘gebelde/beller: NN-man/verm. [medeverdachte]’. In de tweede, gecorrigeerde versie van het tapgesprek is ‘beller belt [medeverdachte]’ gewijzigd in: ‘[medeverdachte] belt met [verdachte]’. Uit het proces-verbaal O-AH-019 blijkt dat het (later) opnieuw beluisteren van het gesprek herkenning van de stem van [verdachte] heeft opgeleverd. Voorts houdt voormeld proces-verbaal als conclusie van voornoemde correctie onder meer in: ‘[medeverdachte] belt dus naar [verdachte]’. Gelet op het vorenstaande kan als juist worden beschouwd dat in het bedoelde tapgesprek van 31 mei 1999 [medeverdachte] de beller was, dat de gebelde [verdachte] was en dat het GSM-nummer van de gebelde [nummer] was. De in de vordering GVO van 23 juni 1999 terzake van [medeverdachte] opgenomen passage met betrekking tot voormeld nummer [nummer], als in de pleitnota onder 2.5 gerelateerd, is derhalve onjuist. Het hof is evenwel van oordeel dat vorenbedoelde onjuistheid de verdachte ([verdachte]) niet tot nadeel strekt, immers indien de feiten in de eerste versie van het tapgesprek als bovenbedoeld correct waren vermeld, zou, gezien de inhoud van het gesprek, naar redelijkerwijs valt aan te nemen, 1) in het in juni 1999 geopende gerechtelijk vooronderzoek tegen [medeverdachte] ook een machtiging voor het afluisteren van het telefoonnummer dat door [medeverdachte] werd aangebeld ([nummer]) zijn verleend, en/of 2) de officier van justitie op grond van de op 31 mei 1999 gevoerde, getapte gesprekken eveneens een vordering gvo tegen NN hebben gevorderd en een machtiging tot het tappen van dat nummer hebben gevorderd en verkregen. Op grond van het vorenoverwogene kan in redelijkheid niet worden aangenomen dat de verdachte door de vorenomschreven gang van zaken is benadeeld. Het verweer dat het bewijs met betrekking tot de bewezenverklaarde invoer onrechtmatig is verkregen wordt daarom verworpen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het verkorte vonnis niet binnen de in artikel 365a Sv gestelde termijn is aangevuld. De aanvulling van het op 29 januari 2001 gewezen vonnis is immers pas op 3 september 2001 bij het hof ingekomen. Het is de raadsman bekend dat in de wet geen sanctie is opgenomen voor dit soort termijnoverschrijdingen. Hij is echter van mening dat het hof wel een sanctie aan dit verzuim zou moeten verbinden. Naar zijn mening dient dit verzuim te leiden tot strafvermindering overeenkomstig artikel 359a lid 1 sub a Sv. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De in artikel 365a Sv bepaalde termijn is overschreden. Het hof is van oordeel dat overschrijding van deze termijn onwenselijk is. Aan overschrijding van deze termijn is door de wetgever echter bewust geen sanctie verbonden. Daargelaten of er omstandigheden denkbaar zijn waarin er wel een sanctie aan de overschrijding van bovenbedoelde termijn moet worden verbonden, is het hof van oordeel dat zo’n situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad, zoals de raadsman ook zelf in zijn pleidooi heeft aangegeven. Het verzoek van de raadsman om strafvermindering overeenkomstig artikel 359a lid 1 sub a Sv wordt derhalve afgewezen. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij: op of omstreeks 31 mei 1999 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en daar telkens opzettelijk handelingen verricht, gericht op het verdere vervoer en/of de opslag en/of de aflevering van voornoemde cocaïne en van de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, die per vliegtuig vanuit Zuid-Amerika binnen het grondgebied van Nederland waren gebracht, door regelingen te treffen voor/bij de aankomst en de ontvangst en de aflevering van die cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en door gegevens te laten verstrekken en te laten ontvangen met betrekking tot de airwaybill en andere noodzakelijke informatie voor het onderkennen/herkennen van de cocaïne en de voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was en door een buzzer- en/of GSM-nummer en/of een code te laten geven en te laten ontvangen, waarmee/waardoor contact moest/kon worden opgenomen met betrekking tot die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne was verpakt en door een vervoermiddel te laten huren en toen en daar voor het verdere vervoer van die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was, ter beschikking te laten hebben en door een deel van die cocaïne en die voorwerpen waarin die cocaïne verpakt was van de plaats waar die zich bevonden te laten vervoeren. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft samen met anderen op 31 mei 1999 een grote hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne binnen Nederlands grondgebied gebracht. Gelet op de hoeveelheid cocaïne en heroïne was deze voor verdere verspreiding bedoeld. Verdachte wordt gezien als opdrachtgever van dit transport. In zoverre is zijn rol een andere dan die van [medeverdachte], naar wie de raadsman van verdachte in het kader van de strafmaat heeft verwezen. Verdachte [verdachte] heeft zelf en door middel van anderen personen aangezocht, die het uitrijden van de partij verdovende middelen vanaf de luchthaven Schiphol konden realiseren. Een deel van die verdovende middelen is ook daadwerkelijk afgehaald. Verdachte heeft dusdoende een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in ons land. Hij heeft -naar het hof aannemelijk acht- uit puur winstbejag gehandeld. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder meer vanwege de met verkrijging daarvan gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Dit geldt evenzeer voor heroïne. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 23 juli 2001 is de verdachte eerder ter zake van een misdrijf strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 1 juni 2001. Het bovenstaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Ingelse, Koolschijn en Van Wijnen-Vergeer, in tegenwoordigheid van mrs. Egberts en Nous als griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2001. Mr. Koolschijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.