Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9255

Datum uitspraak2000-11-28
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers0975732397
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200006400 parketnummer 0975732397 datum uitspraak 28 november 2000 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's?GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 24 december 1999 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te Jerico Antioquia (Colombia) 1959, alias [verdachte], geboren te Dos Vegas, Edo Merida (Venezuela) 1959, thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen, Huis van Bewaring (Unit II) te 's-Gravenhage. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2000. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 en 7 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Bewezenverklaring 1. dat hij in of omstreeks de periode van november 1997 tot en met 6 april 1998 in Peru en in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (mede)plegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, op hierna genoemde tijdstippen en hierna genoemde plaatsen en betreffende de hierna genoemde hoeveelheden cocaïne: -(invoer) op 30 december 1997 te Haarlemmermeer van ongeveer 7 kilo van een materiaal bevattende cocaïne; -voorbereidingshandelingen m.b.t. de invoer van een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne in de periode van 9 oktober 1997 tot en met 16 december 1997 te Amsterdam en/ of ’s-Gravenhage en Peru; -(invoer) op of omstreeks 31 januari 1998 te Haarlemmermeer van 13 kilo van een materiaal bevattende cocaïne -(poging invoer) in de periode van 1 maart 1998 tot en met 12 maart 1998 te Amsterdam en Peru van een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne; -voorbereidingshandelingen m.b.t. de invoer van een hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne in de periode van 29 maart 1998 tot en met 4 april te Amsterdam en/ of Rotterdam en Peru -(invoer) op 14 maart 1998 te Rotterdam van een hoeveelheid van ongeveer 40 kilo van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. dat hij op 30 december 1997 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I 3. dat hij in de periode van 1 maart 1998 tot en met 19 maart 1998 te Amsterdam en te Peru, ter uitvoering van het door hem, verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 4 kilo cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als volgt heeft gehandeld, immers heeft/ hebben verdachte en/ of een (van zijn) mededader(s) opzettelijk -naam- en adresgegevens van de geadresseerde(n) van de postpakketten doorgegeven aan (een) perso(o)n(en) in Peru en -twee pakketten elk inhoudende een hoeveelheid in cocaïne gedrenkte textiel ter verzending naar Nederland aangeboden aan het koeriersbedrijf DHL Worldwide Express en -contact onderhouden met ene [medeverdachte] en hem de opdracht gegeven met de ontvanger van het postpakket contact te onderhouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4. dat hij in de periode van 31 oktober 1997 tot en met 16 december te Peru en in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit als bedoeld in g -het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en bevorderen, zich en anderen gelegenheid en middelen heeft verschaft en gelden voorhanden gehad, waarvan hij en/ of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte en zijn mededader(s) -afspraken gemaakt over het transport cocaïne van Lima, Peru naar Nederland en -een koerierster geregeld -de koerierster $500 gestuurd voor het kopen van een ticket van Aruba naar Peru en de koerierster van Aruba naar Peru laten en haar daar ontmoet en haar gezegd dat ze een goede beloning zou krijgen; 6. dat hij op 14 maart 1998 te Haarlemmermeer (Schiphol) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 34 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; feiten 2 en 6: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 3: medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod; feit 4: medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door zich en anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van uitleveringsdetentie en voorarrest. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren, met aftrek van uitleveringsdetentie en voorarrest, alsmede tot teruggave aan de verdachte van de op de [adres] te [woonplaats] in beslaggenomen goederen genummerd 1 tot en met 4 en tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op voornoemd adres in beslaggenomen goederen genummerd 5 en 6. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende circa vijf maanden deelgenomen aan een internationaal opererende criminele organisatie, die zich bezighield met het op grote schaal invoeren van cocaïne. Hij heeft samen met anderen twee partijen cocaïne met een gewicht van respectievelijk 7 en 34 kilo ingevoerd, een poging tot invoer van 4 kilo cocaïne gedaan en voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van cocaïne verricht. De bende had zelfs contacten op de bagageafdeling van de luchthaven Schiphol. De verdachte heeft, om geen andere reden dan financieel gewin, zichzelf een centrale rol toegemeten door mededaders om zich heen te verzamelen, die de feitelijke invoer van die cocaïne moesten verzorgen. Juist de omstandigheid, dat de verdachte die feitelijke invoer aan anderen heeft overgelaten, geeft zijn veelal coördinerende rol ten aanzien van de drugshandel weer, hetgeen het hof de verdachte zwaar aanrekent. De door de verdachte en zijn mededaders beoogde invoer van cocaïne zijn delicten, die bijdragen aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Het hof is dan ook van oordeel dat op zichzelf een gevangenisstraf van circa zeven jaar passend en geboden is, maar houdt anderzijds wel rekening met de door (een andere kamer van) dit hof aan de medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] opgelegde straffen van 4 jaar. Beslag Door de advocaat-generaal is gevorderd dat de op de [adres] te [woonplaats] in beslaggenomen goederen genummerd 1 tot en met 4 aan de verdachte worden teruggegeven en dat de op voornoemd adres in beslaggenomen goederen genummerd 5 en 6 worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Nu uit het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (dossier "Lucas" pagina 148 e.v.) niet blijkt dat de op de [adres] te [woonplaats] in beslaggenomen goederen onder de verdachte in beslag zijn genomen, onthoudt het hof zich van een beslissing ten aanzien van de vordering van de advocaat-generaal. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie en voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Deze aftrek wordt berekend vanaf 25-06-1998, toen verdachte in Peru in bewaring werd gesteld met het oog op zijn uitlevering aan Nederland. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schellen, Stoker-Klein en Dusamos, in bijzijn van de griffier mr. Van Slochteren. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2000.