Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9295

Datum uitspraak2001-11-09
Datum gepubliceerd2002-02-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/62346
Statusgepubliceerd


Indicatie

Driejarenbeleid / wijziging verblijfsdoel. Het doel van hoofdstuk B17 Vc-1994 is tweeledig: het opsporen en vervolgen van vrouwenhandel en het bieden van opvang aan de slachtoffers van vrouwenhandel gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van vrouwenhandel. Op 30 december 1995 was in casu het strafrechtelijk traject definitief geëindigd waardoor het oorspronkelijke verblijfsdoel niet meer van toepassing is. De ratio van het driejarenbeleid is dat de aanvrager, in casu van Wit-Russische nationaliteit, niet te lang in onzekerheid mag worden gelaten. Ook ligt aan het driejarenbeleid mede de gedachte van rechtsverwerking ten grondslag. Het besluit in primo en het bestreden besluit zijn meer dan drie jaar na het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel genomen. De wetenschap van het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel kan geacht worden aanwezig te zijn bij verweerder gelet op het bijzondere karakter en de specifieke achtergrond van het in geding zijnde oorspronkelijk verblijfsdoel. Bovendien had verweerder - bij een poging van eiseres een nieuwe aanvraag in te dienen - medegedeeld dat een nieuwe aanvraag niet hoefde te worden ingediend zolang niet op de eerste aanvraag was beslist. Onder deze specifieke omstandigheden had verweerder niet kunnen volstaan met verwijzing naar de tekst van het driejarenbeleid, maar diende op die omstandigheden in te gaan in het licht van de ratio en strekking van dat beleid. De omstandigheid dat het hier gaat om een tijdelijk verblijfsdoel, kan eiseres niet zonder meer worden tegengeworpen daar verweerder ten tijde van het nemen van het besluit al meer dan drie jaren wist of geacht mag worden te weten dat dit tijdelijke verblijfsdoel niet meer aan de orde was. Verweerder zou kunnen aansluiten bij de gestelde en onderbouwde poging tot indiening van een aanvraag tot verlening van een vtv op grond van klemmende redenen van humanitaire aard (een niet-tijdelijk verblijfsdoel). Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 00/62346 VRWET inzake: A, geboren op [...] 1969, van Witrussische nationaliteit, wonende te B, eiseres, gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie. I. PROCESVERLOOP 1. Op 12 oktober 1994 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie ‘s-Hertogenbosch een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) met als doel „verblijf in Nederland onder beperking als genoemd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994, Hoofdstuk B 17 (slachtoffer van vrouwenhandel)“. Bij besluit van 22 juli 1999 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en eiseres met terugwerkende kracht in het bezit gesteld van een vtv met ingang van 12 oktober 1994 tot 12 oktober 1995. Bij hetzelfde besluit is de vtv niet verlengd. Bij bezwaarschrift van 13 augustus 1999 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 3 september 1999 en aangevuld bij brief van 20 september 1999. Op 28 juni 2000 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 14 augustus 2000 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 22 augustus 2000 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 23 oktober 2000. Op 6 juli 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 28 augustus 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij faxbericht van 27 september 2001 heeft verweerder nog nadere informatie toegezonden aan de rechtbank. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2001. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Albrechts, hoofd Hulpverlening van Stichting Tegen Vrouwenhandel (STV) en mede-gemachtigde van eiseres. II. FEITEN In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Op dinsdag 11 oktober 1994 heeft de politie te ‘s-Hertogenbosch een inval gedaan in een bordeel in verband met mogelijke vrouwenhandel. Bij deze inval zijn zeven prostituees aangehouden. Vier van deze prostituees zijn aangemerkt als slachtoffer van vrouwenhandel, waaronder eiseres. Eiseres heeft op 12 oktober 1994 een aanvraag ingediend voor verblijf in Nederland onder de beperking als genoemd in Vc 1994, hoofdstuk B17. Bij de aanvraag is het paspoort van eiseres gevoegd, dat geldig was tot 10 augustus 1999. Op 17 januari 1995 en 14 februari 1995 heeft de berechting in feitelijke aanleg tegen de verdachten van vrouwenhandel plaatsgevonden. De verdachten in deze zaak zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 30 maanden en 12 maanden. De zaak tegen een derde verdachte is geseponeerd. De verdachte die veroordeeld is op 17 januari 1995 heeft evenals de Officier van Justitie appèl ingesteld tegen het vonnis van de Arrondissementsrechtbank. Het Gerechtshof heeft bij arrest van 15 december 1995 deze verdachte veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, met aftrek van 6 maanden voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. De verdachte die veroordeeld is op 14 februari 1995 heeft appèl ingesteld op 9 maart 1995. Het Gerechtshof heeft bij arrest van 15 december 1995 deze verdachte veroordeeld tot 300 dagen gevangenisstraf onder aftrek van voorarrest met 2 jaar proeftijd. Blijkens de bijlage bij verweerders schrijven van 27 september 2001 zijn de veroordelingen van 15 december 1995 onherroepelijk geworden op 20 respectievelijk 30 december 1995. Voor eiseres heeft de STV zich op 22 augustus 1995 schriftelijk en op 18 november 1995 telefonisch gewend tot de Dienst Vreemdelingenpolitie (DVP) te Amsterdam inzake de verblijfspositie van eiseres. In de brief van 22 augustus 1995 is een bevestiging opgenomen van de mondelinge mededeling door de DVP dat zolang de eerste aanvraag loopt, er door eiseres geen nieuwe behoeft te worden ingediend. Op 18 november 1995 is de STV medegedeeld dat de aanvraag van eiseres nog steeds in behandeling was. Op 3 maart 1999 heeft eiseres zelf bij het snelloket van de DVP geïnformeerd naar de stand van zaken. De gemachtigden van eiseres hebben op 17 maart 1999 en 4 mei 1999 schriftelijk bij de IND de financiële problemen onder de aandacht gebracht die eiseres ondervond in verband met de inwerkingtreding van de Koppelingswet. III. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vtv. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op het driejarenbeleid, neergelegd in hoofdstuk A4/6.22.3 van de Vc 1994. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat niet voldaan is aan de belangrijkste voorwaarde dat het oorspronkelijke verblijfsdoel op de datum van de beslissing nog van toepassing is. Eiseres is verblijf hier te lande toegestaan voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek en de berechting van de verdachten in feitelijke aanleg. Inmiddels zijn de arresten van het Gerechtshof onherroepelijk geworden. Overigens wist eiseres ten tijde van haar aanvraag dat de vtv slechts tijdelijk van aard zou zijn. Dat eiseres verblijf beoogt om een reden die hiervan is afgeleid, alsmede dat zij langdurig in onzekerheid is geweest omtrent haar verblijf, maakt vorenstaande niet anders. Voorts is aangetoond noch gebleken dat eiseres is ontheven van de verplichting over een geldig nationaal paspoort te beschikken. Tijdens de hoorzitting van de ambtelijke commissie is gebleken dat het paspoort van eiseres is verlopen op 10 augustus 1999. Blijkens de brief van de Witrussische ambassade van 27 januari 2000 dient eiseres zich voor verkrijging van een paspoort persoonlijk aan te melden bij de paspoortdienst van de Russische politie in Brest. Hiermee is niet vast komen te staan dat eiseres niet in het bezit kan worden gesteld van een geldig nationaal paspoort. Niet is gebleken dat eiseres op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou moeten worden gesteld van een vtv. De omstandigheden dat eiseres bijna zes jaar in Nederland woont, hier volledig is geïntegreerd, goed Nederlands spreekt en het feit dat zij slachtoffer is geweest van vrouwenhandel, maken dat niet anders. Eiseres heeft geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat zij alsmede haar familie in het land van herkomst te vrezen hebben voor bedreigingen van de zijde van (de criminele organisatie van) de daders van vrouwenhandel. De broer van eiseres zou geslagen zijn, maar hiervan is geen aangifte gedaan. Ook is geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat eiseres is bedreigd. De stelling van de STV dat in toekomstig beleid zal worden erkend dat onomstotelijk en objectief bewijs omtrent de vrees voor bedreigingen van de zijde van de daders van vrouwenhandel moeilijk is te verkrijgen, maakt dat niet anders. Voorts heeft eiseres gesteld dat zij voor haar ouders niet langer bestaat en niet welkom is in het ouderlijk huis. Gebleken is dat eiseres voor haar vertrek naar Nederland zelfstandig woonde, werkte en op een bescheiden wijze in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Mede gelet op haar leeftijd kan eiseres in staat worden geacht in haar onderhoud te voorzien. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat gezien de strekking van het driejarenbeleid eiseres niet in aanmerking komt voor toepassing daarvan nu het verblijfsdoel waarvoor zij toelating heeft gevraagd als tijdelijk kan worden aangemerkt. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde bevestigd dat verweerder ervan uitgaat dat de arresten van het Gerechtshof eind 1995/begin 1996 onherroepelijk zijn geworden. 2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vtv heeft geweigerd. Eiseres voldoet wel aan de voorwaarden van het driejarenbeleid. Eiseres heeft ruim vier jaar in onzekerheid verkeerd voordat er werd beslist op haar aanvraag. Zij heeft in die jaren niet kunnen deelnemen aan het arbeidsproces en geen gebruik kunnen maken van bepaalde voorzieningen. Eiseres is vrijgesteld van het paspoortvereiste. Zij verkrijgt waarschijnlijk een paspoort van de Witrussische autoriteiten wanneer zij in het bezit is van een geldige verblijfstitel, hetgeen niet het geval is. Voorts komt eiseres in aanmerking voor een vtv op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres verblijft zes jaar hier te lande, spreekt de Nederlandse taal en is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Ook heeft zij steeds een uitkering ontvangen om in haar levensonderhoud te voorzien. Eiseres volgt de studie Informatica en kan daarmee een zelfstandig bestaan opbouwen in Nederland. Door het voorgaande is eiseres ervan uitgegaan dat er werd berust in haar verblijf in Nederland. Dit klemt des te meer nu eiseres slachtoffer is geweest van vrouwenhandel, zij niet meer terecht kan bij haar familie voor ondersteuning en zij als een outcast in de Russische samenleving zal leven. Voorts dient verweerder gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid. Eiseres bevindt zich in een uitzonderlijke situatie en uit humanitaire overwegingen kan een vtv niet worden geweigerd. Ten slotte kan de beslissing niet in stand blijven nu deze is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat verweerder haar het tijdelijke karakter van het verblijfsdoel niet kan tegenwerpen omdat aan eiseres geen bedenktijd is verleend bij het doen van de aangifte en eiseres nimmer in de gelegenheid is geweest een vtv op grond van klemmende redenen van humanitaire aard aan te vragen. Verweerder heeft immers jaren gewacht met het beslissen op de aanvraag van 12 oktober 1995. Naar de letter is dan misschien niet voldaan aan het driejarenbeleid, maar naar de geest wel. IV. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 2. Het bestreden besluit dateert van 14 augustus 2000. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen toegepast. 3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw 1965 kan het verlenen van een vtv aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vc 1994. 4. Niet is in geschil dat eiseres aan het bepaalde in hoofdstuk B17 van de Vc 1994 geen aanspraak op (verder) verblijf kan ontlenen. 5. In geschil is allereerst of aan de voorwaarden van het driejarenbeleid is voldaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. 6. Op basis van het driejarenbeleid -neergelegd in hoofdstuk A4/6.22 van de Vc 1994- kan een vreemdeling die langdurig in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn toelatingsprocedure, onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor toelating tot Nederland. Om daarvoor in aanmerking te komen, dient een vreemdeling die een reguliere aanvraag om toelating heeft gedaan, aan drie cumulatieve voorwaarden te voldoen. Een van deze voorwaarden is dat ten minste drie jaren zijn verstreken na de datum van de aanvraag om toelating en de vreemdeling nog geen beslissing of nog geen onherroepelijke beslissing op zijn aanvraag heeft ontvangen, terwijl het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog steeds van toepassing is en wordt voldaan aan de belangrijkste voorwaarde voor het verlenen van een vergunning tot verblijf. 7. Verweerder heeft gesteld dat niet aan de voorwaarden voor toelating op grond van het driejarenbeleid is voldaan, omdat het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel niet meer van toepassing is. 8. Van de zijde van eiseres is gesteld dat naar de letter genomen wellicht niet aan het driejarenbeleid is voldaan, maar dat zulks naar de geest wel het geval is. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat verweerder met het tegenwerpen van deze voorwaarde volgens eiseres handelt in strijd met de geest van het driejarenbeleid, althans dat verweerder dit punt in redelijkheid niet aan eiseres mag tegenwerpen. 9. Dienaangaande stelt de rechtbank voorop, dat de onderhavige aanvraag strekte tot verblijf op grond van hoofdstuk B17 van de Vc 1994. Hetgeen in dat hoofdstuk van de Vc 1994 is neergelegd, hangt ten nauwste samen met het beleid dat de Nederlandse regering voert ten aanzien van de bestrijding van vrouwenhandel. Het doel van hoofdstuk B17 Vc 1994 is –voorzover hier van belang- tweeledig: het opsporen en vervolgen van vrouwenhandel en het bieden van opvang aan de slachtoffers van vrouwenhandel gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van vrouwenhandel. Derhalve is sprake van een bijzonder verblijfsdoel, waarin de openbare ordecomponent c.q. het belang van de Nederlandse Staat een grote rol speelt. 10. Op 30 december 1995 was in casu duidelijk dat het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel niet meer van toepassing was: het strafrechtelijk traject was toen immers definitief geëindigd. 11. De ratio van het driejarenbeleid, te weten dat de aanvrager niet te lang in onzekerheid mag worden gelaten, alsook de -mede aan het driejarenbeleid ten grondslag liggende- gedachte van rechtsverwerking, doet vervolgens de vraag rijzen of het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel aan betrokkene kan worden tegengeworpen. 12. In dit verband constateert de rechtbank allereerst, dat zowel het besluit in primo als het bestreden besluit dateren van meer dan drie jaren na het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel. De wetenschap van het vervallen van het verblijfsdoel kan voorts, indien zij al niet feitelijk aanwezig was bij een onder verweerder ressorterende dienst, in ieder geval geacht worden bij verweerder aanwezig te zijn geweest, gelet op het al geschetste bijzondere karakter en de specifieke achtergrond van het in geding zijnde oorspronkelijke verblijfsdoel. Van de zijde van eiseres is er verder op gewezen dat zij geen nieuwe aanvraag om toelating wegens klemmende redenen van humanitaire aard (een ander verblijfsdoel) kon doen, omdat op haar oorspronkelijke aanvraag niet was beslist. Deze stelling van eiseres vindt steun in het schrijven van de STV van 22 augustus 1995, waarin de mededeling van de DVP wordt bevestigd dat er door eiseres geen nieuwe aanvraag behoefde te worden ingediend zolang de eerste aanvraag nog in behandeling was. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder onder deze specifieke omstandigheden bij een beroep op tijdsverloop niet volstaan met een verwijzing naar de tekst van het driejarenbeleid (met name waar het betreft het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel), maar diende op die omstandigheden door verweerder te worden ingegaan in het licht van ratio en strekking van dat beleid. Verweerder heeft dat echter niet gedaan. 13. Verweerder heeft ter zitting nog doen aanvoeren dat sprake is van een slechts tijdelijk verblijfsdoel. Deze stellingname kan verweerder echter niet baten. De omstandigheid dat verweerder zelfs ten tijde van het besluit in primo al meer dan drie jaren wist c.q. geacht mag worden te weten dat dit tijdelijke verblijfsdoel feitelijk niet meer aan de orde was, doet in het licht van de ratio van het driejarenbeleid de vraag rijzen of verweerder dit nog kan tegenwerpen. Verweerder is op die vraag niet ingegaan. Los daarvan wijst de rechtbank erop dat eiseres onderbouwd heeft gesteld dat zij geen nieuwe aanvraag om toelating wegens (overige) klemmende redenen van humanitaire aard (een niet tijdelijk verblijfsdoel) kon doen, omdat op haar oorspronkelijke aanvraag niet was beslist. De vraag is gerechtvaardigd of er dan geen aanleiding bestaat om bij een verlening van een vergunning tot verblijf in verband met tijdsverloop, aan te haken bij de wijze waarop die verlening plaatsvindt na indiening van een aanvraag om toelating wegens (overige) klemmende redenen van humanitaire aard. 14. Anders dan in het besluit in primo, heeft verweerder in het bestreden besluit aan eiseres ook tegengeworpen dat zij niet beschikt over een geldig paspoort. Dit houdt verband met het feit dat het paspoort van eiseres hangende bezwaar, op 10 augustus 1999 is verlopen. 15. Zoals blijkt uit het vorenoverwogene, is de (in het bestreden besluit gehandhaafde) weigering om eiseres per 30 december 1998 (drie jaar na het vervallen van het oorspronkelijke verblijfsdoel) c.q. bij het besluit in primo in aanmerking te brengen voor een vergunning tot verblijf, niet deugdelijk gemotiveerd. Op 30 december 1998 c.q. ten tijde van het besluit in primo was het paspoort van eiseres nog geldig. Waar niet kan worden uitgesloten dat aan eiseres reeds toen een vergunning tot verblijf had moeten worden verleend, kon verweerder aan het feit dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet meer beschikte over een geldig paspoort, niet de conclusie verbinden dat aan eiseres geen vtv behoefde te worden verleend. Verweerder had zich dienen te beraden over de vraag of er geen aanleiding was om in dit opzicht een uitzondering te maken op het beginsel van de beoordeling ex nunc in bezwaar. 16. Gelet op het vorenoverwogene komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering als vereist in artikel 7:12, eerste lid van de Awb, onder gegrondverklaring van het beroep. 17. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij kan verweerder (indien nodig) ook aandacht besteden aan de vraag of andere omstandigheden pleiten voor verlening van een vtv, zoals de mate van inburgering van eiseres (naar ook ter zitting is gebleken, spreekt eiseres bijvoorbeeld goed Nederlands). 18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 1.420,- als kosten van verleende rechtsbijstand. 19. Ingevolge artikel 8:74 lid 1 Awb, dient het griffierecht te worden vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de rechtbank. 20. De rechtbank beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad ƒ 225,--. 5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 1.420,--, (zegge veertienhonderdentwintig gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2001, door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier. Afschrift verzonden op: 27 december 2001 Conc: HT Coll: Bp:- D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.