Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9354

Datum uitspraak2002-02-08
Datum gepubliceerd2002-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200024001
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200024001 parketnummer 0993577200 datum uitspraak 8 februari 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 oktober 2000 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], adres: [adres] te [woonplaats]. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 januari 2002. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van zestig uren in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voorts is de verdachte ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd is geweest. De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Toelichting op de bewezenverklaring 5.1. Tot goed begrip van hetgeen het hof bewezen acht is een toelichting geboden. Het hof stelt de volgende gang van zaken vast. Nadat surveillanten op 14 juli 2000 omstreeks 12.25 uur de opdracht hadden gekregen van de centrale meldkamer om zich te begeven naar de Smaragdlaan te Leiden alwaar rij-instructie gegeven zou worden terwijl de instructeur onder invloed van alcohol zou verkeren, hebben zij op de Valkenburgseweg te Leiden een voertuig doen stilhouden waarvan zij vermoedden dat de melding daarop betrekking had. De bijrijdster in deze auto riekte naar inwendig gebruik van alcoholische drank. Zij heeft zich bij gerechtvaardigde verdenking onderworpen aan een alcoholonderzoek, waarvan de uitslag 1300 ug/l bedroeg. Zij wordt vervolgd wegens rijden onder invloed als (juridisch) bestuurder. De verdachte is rij-instructrice van beroep. 5.2. De verdachte, had op 14 juli 2000 's-morgens een leerling (hierna: A) van zijn woning opgehaald om met hem naar het rijexamen te gaan. Het valt A op dat de rij-instructrice toen een wankele gang vertoonde. Na het rijexamen, dat met gunstig gevolg door A werd afgelegd, rijdt deze zojuist met de verdachte naast hem huiswaarts. Beide ritten gaan door de stad Leiden. Zowel tijdens de rit voor het examen als ook tijdens de rit daarna zit de verdachte op de bijrijderstoel in de lesauto met dubbele bediening. A zit telkens achter het stuur. De hiervoor aangeduide controle door de politie vindt plaats na het rijexamen. Ter zitting in hoger beroep blijkt dat de verdachte begrijpt dat de telastelegging betrekking heeft op zowel de rit voor als op de rit na het rijexamen. Volgens de verdachte had zij een grote hoeveelheid alcohol genuttigd vanaf de avond van 13 juli 2000 tot in de vroege morgen van 14 juli 2000. Na een paar uur slaap was zij A gaan halen. Tijdens diens rijexamen tussen de beide genoemde ritten in heeft zij geen alcoholische drank genuttigd. 5.3. Volgens haar verklaring ter zitting in eerste aanleg is de verdachte na het examen van A als bijrijder mee teruggereden. Feitelijk is aannemelijk geworden, dat A met goed gevolg rijexamen had gedaan en dus materieel geschikt was bevonden om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig. Feitelijk beschikte A nog niet over een rijbewijs. Vraag is echter of de verdachte bij deze rit na het examen nog aangemerkt kan worden als juridisch bestuurder, dat wil zeggen als degene die, overeenkomstig de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarde, wordt geacht het motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen (artikel 1 lid 1 sub n WVW 1994). 5.4. Artikel 110a van de WVW 1994 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur eisen worden vastgesteld met betrekking tot motorrijtuigen waarmee rijonderricht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt gegeven. Artikel 110b verbiedt het geven van rijonderricht indien niet wordt voldaan aan de overigens bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het geven van rijonderricht gestelde eisen. 5.5. In het RVV 1990 staat in artikel 1: In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: f. bestuurder van een motorvoertuig: 1. hij die het motorvoertuig bestuurt of 2. voor zover het betreft een motorvoertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs B, C, D of E is vereist en dat is voorzien van een dubbele bediening, hij die rijonderricht geeft of toezicht houdt in het kader van een vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid, niet zijnde een onderzoek als bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet. 5.6. De Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder rijonderricht in het besturen van motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen: onderricht, gericht op het bijbrengen van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd, met uitzondering van bijscholing. Onder bijscholing wordt verstaan onderricht, gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader van krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen. 5.7. De rit in een motorrijtuig met achter het stuur de examinandus na een geslaagd rijexamen kan in het licht van de aangehaalde bepalingen niet, althans niet vanzelfsprekend, worden gezien als gericht op het bijbrengen van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig. Evenmin is in casu van bijzondere afspraken tot nader onderricht gebleken. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen kan de verdachte niet worden aangemerkt als juridisch bestuurder tijdens de rit na het rijexamen. In zoverre de telastlegging die rit betreft wordt zij daarvan vrijgesproken. 5.8. Ten aanzien van de rit vóór het rijexamen geldt echter dat de leerling in die situatie wordt geacht het motorrijtuig onder onmiddellijk toezicht van verdachte te doen besturen. Het telastegelegde kan, aldus begrepen bewezen worden verklaard. 6. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 7. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. 9. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 10. Strafmotivering 10.1 De advocaat-generaal mr. Wesselink heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van zestig uren in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts vordert de advocaat-generaal dat verdachte zal worden veroordeeld tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. 10.2. Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor in het vonnis weergegeven, en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. 10.3 De verdachte heeft na een nacht van onmatig alcoholgebruik als verantwoordelijke instructrice een leerling een auto laten besturen, hoewel het alcoholgehalte in haar bloed zo hoog was dat het ruim een uur later, zonder tussentijds drankgebruik, nog 1300 microgram alcohol per liter beliep. Dit is hoogst onverantwoordelijk. 10.4. Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 januari 2002, eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit, hetgeen haar er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. 10.5. Het hof is dan ook van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken gerechtvaardigd is. Echter, in plaats van deze overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof aan de verdachte -overeenkomstig haar aanbod en met haar instemming- de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van zestig uren opleggen. 10.6. De onbetaalde arbeid zal moeten worden verricht in het kader van ondersteunende werkzaamheden, nader vast te stellen in overleg met de betreffende dienstverleningscoördinator en afgestemd op de mogelijkheden van de verdachte en de beschikbaar staande projecten. Het is het hof bekend dat de verdachte binnen het arrondissement van haar woonplaats die arbeid binnen na te noemen termijn kan verrichten. 10.7. Het hof is van oordeel dat daarnaast nog een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren geboden is, gelet op het hoge promillage en de recidive. 11. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft naast genoemde bepalingen gelet op de artikelen 22b (oud), 22c (oud), 22d (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte, in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) WEKEN, tot de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van ZESTIG (60) UREN. Bepaalt dat deze arbeid uiterlijk VIER MAANDEN na het onherroepelijk worden van dit arrest moet aanvangen en dat die arbeid binnen ZES MAANDEN na gemeld tijdstip van aanvang zal zijn voltooid. Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van TWEE (2) JAREN. Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Silvis en Abels, in bijzijn van de griffier mr. Veenhof. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2002.