Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9365

Datum uitspraak2002-02-11
Datum gepubliceerd2002-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753238-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/753238-01 rolnummer 7 's-Gravenhage, 11 februari 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 januari 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr C.N.G.M. Starmans, is verschenen en gehoord. Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd. De officier van justitie mr Van der Meer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een geldboete van € 6.000,- subsidiair 30 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], bij wijze van voorschot, tot een bedrag van € 3.523,23 (f 7.764,17), te weten een bedrag van € 3.069,45 (f 6.764,17) voor huur van een leenauto en een bedrag van € 4.537,80 (f 10.000,-) voor diefstalschade, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 3.523,23 subsidiair 21 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1]. Met bepaling dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Tevens met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader(s) voormeld bedrag heeft/hebben betaald, verdachte van betaling zal zijn bevrijd. Tenslotte heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. Beroep op de nietigheid van de inleidende dagvaarding. De raadsman heeft ter zitting namens verdachte aangevoerd dat de dagvaarding onder 1., voorzover deze inhoudt "een of meerdere horloge(s)" aan nietigheid lijdt omdat onvoldoende duidelijk is op welke te onderscheiden horloges daarmee precies wordt gedoeld. De rechtbank verwerpt dit verweer. De dagvaarding voldoet naar haar oordeel aan het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De aanduiding "een of meerdere horloge(s)" behelst immers, ook zonder nadere omschrijving, een voldoende feitelijke opgave van hetgeen aan verdachte wordt verweten. Voorts heeft de verdachte ter zitting ervan blijk gegeven te weten om welk(e) horloge(s) het ging en heeft hij zich derhalve naar behoren kunnen verdedigen. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft, samen met (een) ander(en), een grote hoeveelheid gestolen goederen, waaronder een auto geheeld, terwijl hij wist dat deze goederen van een roofoverval, gepleegd tegen een echtpaar in hun woning, afkomstig waren. Nog diezelfde dag heeft de verdachte een deel van de - zeer waardevolle - goederen voor een fractie van de werkelijke prijs daarvan verkocht. Door voornoemde goederen te helen hield verdachte mede een circuit in stand waardoor personen die zich bezighouden met diefstal een vast afzetgebied hebben voor de door hen gestolen goederen. De verdachte heeft er daarmee van blijk gegeven enkel oog te hebben voor eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Voorts heeft verdachte zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van een medewerker van een brillenzaak. Door zich voor te doen als de eigenaar van de aangeboden creditcard - welke was buitgemaakt bij de eerdergenoemde roofoverval - hebben verdachte en zijn mededader gepoogd een aantal kostbare brillen in hun bezit te krijgen, hetgeen niet is gelukt. Gelet op het vorenstaande, en tevens gelet op het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 1 november 2001, reeds eerder met de politie en justitie in aanraking is geweest - zij het niet voor soortgelijke feiten - is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De vorderingen van de benadeelde partijen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], beiden wonende te [woonplaats], [adres], hebben zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, respectievelijk groot € 30.967,51 en € 1.134,45. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De omstandigheden waaronder de overval op de benadeelde partijen enerzijds en verdachtes helingshandelingen van de bij die overval buitgemaakte goederen anderzijds hebben plaatsgevonden, staan, nu de verdachte in het geheel niet betrokken is geweest bij de desbetreffende overval, te dezen niet in een zodanig nauw verband tot elkaar dat kan worden aangenomen dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden van verdachtes helingshandelingen. De rechtbank zal de benadeelde partijen derhalve niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 45, 47, 57, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1: MEDEPLEGEN VAN OPZETHELING, MEERMALEN GEPLEEGD; ten aanzien van feit 2: MEDEPLEGEN VAN POGING TOT OPLICHTING; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 10 MAANDEN; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 30 oktober 2001, in voorlopige hechtenis gesteld op : 2 november 2001 welke voorlopige hechtenis is opgeheven met ingang van : 25 januari 2002; bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], beiden wonende te [woonplaats], [adres], niet ontvankelijk zijn in hun respectieve vorderingen tot schadevergoeding, en dat deze hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Quadekker, voorzitter, Segers en Van Delden-Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2002.