Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9369

Datum uitspraak2002-02-15
Datum gepubliceerd2002-02-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09-757416-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757416-01 rolnummer 0008 's-Gravenhage, 15 februari 2002. De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Den Haag (unit 1), te 's-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 februari 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Van der Spoel, is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen patroonhouder zal worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen agenda aan verdachte zal worden teruggegeven. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.545,32 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 4.545,32 subsidiair 100 dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij]. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 en 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat de vrijspraak niet is gebaseerd op de overtuiging van de rechtbank dat de verklaring van getuige [getuige] niet op de waarheid berust, doch op het feit dat haar verklaring niet wordt gesteund door enig ander wettig bewijsmiddel, zodat verdachte van het onder 3 telastgelegde feit - en reeds om die reden ook van het onder 1 telastgelegde feit - dient te worden vrijgesproken. De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu deze is bevolen terzake van het feit waarvan verdachte zal worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 2 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. De raadsman heeft gesteld dat hoewel zijn cliënt heeft bekend dat hij heeft geholpen een lijk uit een auto te halen en even verderop achter te laten, dit niet het telastgelegde feit zoals bedoeld in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, nu het in genoemd artikel gaat om het oogmerk om het feit dat iemand is overleden of de oorzaak van dit overlijden te verhelen. Nu cliënt het lijk op enkele meters van de openbare weg en duidelijk zichtbaar heeft neergelegd en verder ook niets met het lijk heeft gedaan om de oorzaak van het overlijden te verhelen, is artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht in casu niet van toepassing, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft samen met een ander het stoffelijk overschot van [slachtoffer] weggevoerd vanuit een auto naar een bouwlocatie - een daartoe niet bestemde plaats - en het daar midden in de nacht achtergelaten. Deze handelwijze van verdachte en zijn mededader kan niet anders worden uitgelegd dan als zijnde gericht op het - in elk geval tijdelijk - verhelen van het (tijdstip van) overlijden van [slachtoffer] en de omstandigheden waaronder de dood is ingetreden. Gezien de locatie waar het stoffelijk overschot is achtergelaten alsmede het tijdstip waarop dit is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet alleen sprake geweest van het wegvoeren van maar ook van - in elk geval tijdelijk - verbergen van een lijk in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. Dat het stoffelijk overschot enige tijd later door derden is gevonden, kan daaraan niet afdoen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met een ander het lichaam van een door misdrijf om het leven gekomen man gedumpt op een bouwlocatie teneinde het (tijdstip van) overlijden en de omstandigheden waaronder de dood is ingetreden voor derden te verhelen. De ontdekking van het slachtoffer heeft een golf van afschuw door de samenleving doen gaan. Verdachte heeft door zijn handelwijze geen enkel respect getoond voor het lichaam van het slachtoffer en de gevoelens van de nabestaanden. Een dergelijke handelwijze maakt voorts duidelijk dat verdachte niet hecht aan de opsporing van (de) dader(s) van dergelijke gruwelijke misdrijven. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook ernstig aan. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten een patroonhouder, onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 2, te weten een zakagenda, kleur zwart. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.032,36. De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de gevorderde schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 36b, 36c, 36d, 47, 151 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 en 3 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 20 november 2001, in voorlopige hechtenis gesteld op : 23 november 2001, heft op het bevel tot voorlopige hechtenis; verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1., te weten een patroonhouder, kleur zwart; gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 2, te weten een zakagenda, kleur zwart; bepaalt dat de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Donker, voorzitter, Wien en Wapenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr Van der Kleijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2002.