Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9407

Datum uitspraak2002-02-18
Datum gepubliceerd2002-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4094/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT BREDA Parketnummer(s): 4094/99 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [naam] [verdachte], geboren op [geboortedatum en plaats], wonende te [Woonplaats], heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij in of omstreeks de periode van 3 maart 1996 tot en met 6 maart 1996, althans in of omstreeks de maand maart 1996, te Tilburg en/of Eindhoven, althans in Nederland, en/of, Nederlander zijnde, in Barcelona (Spanje), althans in Spanje, als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, en aldus als ambtenaar, (een) gift(en) (gedaan door of namens Homij Technische Installatie B.V. te Nieuwegein), te weten een (geheel verzorgde) reis naar Barcelona en/of een bezoek aan de voetbalwedstrijd FC Barcelona-PSV Eindhoven, heeft aangenomen, wetende dat die gift(en) hem, verdachte, gedaan werd(en) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten namelijk het in stand houden en/of verbeteren van de zakelijke relatie van Homij Technische Installatie B.V. met het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (in verband met het verstrekken van projecten en/of opdrachten aan die Homij Technische Installatie B.V. door of namens het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg; art 363 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat hij in of omstreeks de periode van 03 maart 1996 tot en met 06 maart 1996, althans in of omstreeks de maand maart 1996, te Tilburg en/of Eindhoven, althans in Nederland, en/of Nederlander zijnde, in Barcelona (Spanje), althans in Spanje, als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, en aldus als ambtenaar een gift heeft aangenomen, te weten een (geheel) verzorgde reis naar Barcelona en/of een bezoek aan de voetbalwedstrijd FC Barcelona-PSV Eindhoven, wetende dat die gift aan hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, namelijk het in stand houden en/of verbeteren van de zakelijke relatie van Homij Technische Installatie B.V. met het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (in verband met het verstrekken van projecten en/of opdrachten aan die Homij Technische Installatie B.V. door of namens het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg); (art. 362 van het Wetboek van Strafrecht) art 363 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 17 juli 1996, althans in of omstreeks de periode van de maand juli 1996 tot en met de maand augustus 1996 te Tilburg en/of Utrecht en/of Nieuwegein, althans in Nederland, als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, en aldus als ambtenaar, een of meer giften (gedaan door of namens Homij Technische Installaties B.V.), te weten: - een wasmachine (AEG) en/of - een receiver (Philips) en/of - een CD-I speler (Philips) en/of - een videorecorder (Philips) en/of - een surround-speakerset (Philips) heeft aangenomen, wetende dat die gift(en) hem, verdachte, gedaan werd(en) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten namelijk het in stand houden en/of verbeteren van de zakelijke relatie van Homij Technische Installatie B.V. met het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (in verband met het verstrekken van projecten en/of opdrachten aan die Homij Technische Installatie B.V. door of namens het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg; art 363 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat hij op of omstreeks 17 juli 1996, althans in of omstreeks de maand juli 1996 tot en met de maand augustus 1996, te Tilburg en/of Utrecht en/of Nieuwegein, althans in Nederland, als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, en aldus als ambtenaar (een) gift(en) heeft aangenomen, te weten - een wasmachine (AEG) en/of - een receiver (Philips) en/of - een CD-I speler (Philips) en/of - een videorecorder (Philips) en/of - een surround-speakerset (Philips) wetende dat die gift(en) aan hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, namelijk het in stand houden en/of verbeteren van de zakelijke relatie van Homij Technische Installatie B.V. met het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (in verband met het verstrekken van projecten en/of opdrachten aan die Homij Technische Installatie B.V. door of namens het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg); (art. 362 van het Wetboek van Strafrecht) art 363 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3. hij in of omstreeks de periode van 6 januari 1996 tot en met 29 mei 1996 te Tilburg en/of te Helvoirt en/of te Driebergen en/of te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), althans de Staat der Nederlanden, heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, (nadat hij, verdachte, op 6 januari 1996 op Rijksweg N65 te Helvoirt, als bestuurder van een voertuig (Mercedes [kenteken]), de aldaar geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met 45 kilometer per uur had overschreden), op 20 mei 1996 tegenover een opsporingsambtenaar verklaard: "Het betreft hier een dienstauto die inzake een dienstopdracht van mij ([verdachte]) te hard heeft gereden. Het gaat hier om een bezoek aan een rechtbank van een gedaagde", althans woorden van soortgelijke strekking, waarna dat Centraal Justitieel Incasso Bureau (namens de Staat der Nederlanden) bij brief van 29 mei 1996 het eerder gedane transactievoorstel van fl. 450,-- heeft ingetrokken; art 326 Wetboek van Strafrecht 4. hij in of omstreeks de periode van 13 februari 1997 tot en met 19 februari 1997, althans in of omstreeks de periode van de maand januari 1997 tot en met de maand februari 1997, te Tilburg en/of te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als ambtenaar, te weten als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk geld(en), die/dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, immers heeft verdachte, in zijn hoedanigheid van algemeen directeur, in welke functie hij verantwoordelijkheid droeg voor het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk gelden/geld van dat budget aangewend voor betaling van een schuld (totaal fl. 2.769,24, althans enig geldsbedrag), van hem verdachte, aan de besloten vennootschap Hoezen Autoglasservice B.V. (tot betaling waarvan hij, verdachte bij vonnis d.d. 12 december 1996 van de kantonrechter te 's-Hertogenbosch was veroordeeld), en aldus die/dat geld(en) wederrechtelijk aan de bestemming van het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II heeft onttrokken; art 359 Wetboek van Strafrecht 5. hij in of omstreeks de periode van 24 april 1997 tot en met 25 april 1997, althans in of omstreeks de maand april 1997, te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [d[de heer T.], althans hij, verdachte, een bijlage bij een koopovereenkomst (betreffende de aankoop door [de heer T.] van een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of die [de heer T.] valselijk in de bijlage bij die/een koopovereenkomst vermeld, althans laten vermelden (zakelijk weergegeven): een als verlies aan te merken bedrag van fl. 6.495,-- (op de privé-auto, Fiat Panda, kenteken [kenteken], van [de heer T.]), en/of die bijlage (elk) voor akkoord (mede-)ondertekend, (terwijl die/de privé-auto van die [de heer T.] niet was verkocht en derhalve geen verlies was geleden), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 6. hij op of omstreeks 28 april 1997, althans in of omstreeks de maand april 1997, te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [de hee[de hee[de heer B.], althans hij, verdachte, een bijlage bij een koopovereenkomst (betreffende de aankoop door [de hee[de heer B.] van een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk hebben/heeft opgemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of die [de heer B.] valselijk in de bijlage bij die/een koopovereenkomst vermeld, althans laten vermelden, (zakelijk weergeven:) een als verlies aan te merken bedrag van fl. 1000,-- (op de privé-auto, Toyota Corolla, kenteken [kenteken], van die [de hee[de heer B.]) en/of een als verlies aan te merken bedrag van fl. 6500,-- (op de privé-auto, Rover Mini, kenteken [kenteken], van die [de hee[de heer B.]), en/of die bijlage (elk) voor akkoord (mede-)ondertekend, (terwijl die/de privé-auto('s) van die [de hee[de heer B.] niet waren/was verkocht en derhalve geen verlies was geleden), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 7. hij in of omstreeks de periode van 26 augustus 1997 tot en met 28 augustus 1997, in elk geval in of omstreeks de maand augustus 1997 te Tilburg, in elk geval in Nederland, een brief (met als onderwerp: Dienstauto's) gericht aan het Ministerie van Justitie, Directie DJI, Directie Gevangeniswezen - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk in die brief vermeld, althans laten vermelden, (zakelijk weergegeven) dat "deze medewerkers voldoen aan alle in uw circulaire genoemde voorwaarden, inclusief de 20.000 kilometer grens", en/of die brief ondertekend, (terwijl die medewerkers niet voldeden aan die 20.000 kilometer grens) zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 8. hij in of omstreeks de periode van 01 december 1996 tot en met 31 januari 1997, te Tilburg, in elk geval in Nederland, als ambtenaar, te weten als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk geld(en), die/dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, immers heeft verdachte, in zijn hoedanigheid van algemeen directeur, in welke functie hij verantwoordelijkheid droeg voor het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk gelden/geld van dat budget aangewend voor betaling van (door hem, verdachte, gepleegde) (een) (verkeers- en/of parkeer-) overtreding(en) (inclusief verhogingen en deurwaarderskosten)(totaal fl. 978,15) en aldus die/dat geld(en) wederrechtelijk aan de bestemming van het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II heeft onttrokken; art 359 Wetboek van Strafrecht 9. hij op of omstreeks 08 februari 1996, althans in of omstreeks de maand februari 1996, te Tilburg, in elk geval in Nederland, een brief met briefhoofd, Justitieel Complex Koning Willem II, gericht aan het Korps Landelijke Politiediensten te Driebergen - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, althans heeft laten opmaken, en/of (vervolgens) als Algemeen Directeur (voor waarheid) heeft ondertekend, welke valsheid (ondermeer) daarin bestond dat in die brief wordt gesteld:"De betreffende snelheidsovertreding is het gevolg van een dienstopdracht aan betrokken ambtenaar. In de regel betreft het hier spoedtransporten van gedetineerden naar rechtbanken, consulaten en overige justitiële instanties", (terwijl die informatie onjuist was), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht 10. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 februari 1995 tot en met 26 maart 1996 (datum verhoor van na te noemen getuige [A.] door de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch) te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens de persoon E.A. [A.] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, (zakelijk weergegeven) na ontvangst van een brief d.d. 3 februari 1995 van de chef-de-bureau van het deurwaarderskantoor Van der Vlies, waarin staat vermeld dat die [A.] heeft gesteld bereid te zijn bij een eventuele kantongerechtsprocedure als getuige een verklaring af te leggen en waarin wordt aangekondigd dat tot dagvaarding van hem, [verdachte], voor de Kantonrechter zal worden overgegaan (tenzij hij, verdachte, binnen een week tot betaling zou overgaan), daar toen tegen die [A.] (telkens) mondeling en/of telefonisch gezegd dat als deze zijn verklaring, zoals bij de deurwaarder afgelegd, niet introk, althans niet zou wegblijven van de zitting van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch alwaar die [A.] als getuige een verklaring zou dienen af te leggen, deze [A.] zijn baan (bij het Justitieel complex Koning Willem II) wel kon vergeten en/of gevolgen zou ondervinden en/of moest uitkijken voor zijn baan, althans woorden van soortgelijke strekking; art 285a Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 10 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 3 februari 1995 tot en met 26 maart 1996 te Tilburg, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om E.A. [A.], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die E.A. [A.], wederrechtelijk te dwingen iets te doen en/of niet te doen, immers heeft verdachte (zakelijk weergegeven) na ontvangst van een brief d.d. 3 februari 1995 van de chef-de-bureau van het deurwaarderskantoor Van der Vlies, waarin staat vermeld dat die [A.] heeft gesteld bereid te zijn bij een eventuele kantongerechtsprocedure als getuige een verklaring af te leggen en waarin wordt aangekondigd dat tot dagvaarding van hem, [verdachte], voor de Kantonrechter zal worden overgegaan (tenzij hij, verdachte, binnen een week tot betaling zou overgaan), daar toen tegen die [A.] (telkens) mondeling en/of telefonisch gezegd dat als deze zijn verklaring, zoals bij de deurwaarder afgelegd, niet introk, althans niet zou wegblijven van de zitting van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch alwaar die [A.] als getuige een verklaring zou dienen af te leggen, deze [A.] zijn baan (bij het Justitieel complex Koning Willem II) wel kon vergeten en/of gevolgen zou ondervinden en/of moest uitkijken voor zijn baan, althans woorden van soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Namens verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hij tot strafvervolging is overgegaan terwijl verdachte er gerechtvaardigd op vertrouwde dat ter zake van feiten die zich zouden hebben voorgedaan ten tijde van zijn directeursschap van het Justitieel Complex Koning Willem 11 in Tilburg, geen strafrechtelijke vervolging meer zou plaatshebben. De raadsman van verdachte heeft ter ondersteuning van deze stelling erop gewezen dat: -in het op verzoek van het Ministerie van Justitie op 3 december 1996 opgestelde rapport van een onderzoekscommisie onder voorzitterschap van H. Kuipers reeds werd gerapporteerd over de aanschaf van zes dienstauto's en over de door een cliënt van het Justitieel Complex aan verdachte aangeboden reis naar Barcelona; -ook de rijksrecherche onderzoek heeft verricht naar de zojuist vermelde feiten en rapport heeft uitgebracht; -op 16 mei 1997 door het hoofd van de Dienst Justitiële Inlichtingen (DJI) van het Ministerie van Justitie, mr. M.A.G. Rutten, aan verdachte onder meer is medegedeeld dat hij zich goed van een moeilijke taak heeft gekweten, dat de lopende onderzoeken worden gestaakt en dat met de vaststelling dat niet steeds is gehandeld zoals dit een goed ambtenaar betaamt, deze zaak -zonder dat zal worden overgegaan tot het nemen van disciplinaire/rechtspositionele maatregelen- is afgesloten; -de hoofdofficier van justitie, mr. M.J.W. Wabeke, bij brief van 15 januari 1998 aan het college van procureurs-generaal heeft vermeld dat de opstelling van het DJI in deze zaak hem heeft doen besluiten om de rijksrecherche het onderzoek te laten staken, waarbij het rechercherapport wordt gearchiveerd. Dat ondanks het vorenstaande op last van mr. Rutten, voornoemd, op 3 december 1998 -volgens de verdediging om onoirbare redenen, terwijl tevens niet duidelijk wordt geacht welke nieuwe gegevens voorhanden waren- opnieuw een strafrechtelijk onderzoek is gestart acht de raadsman van verdachte, ten minste ten aanzien van de feiten 1, 5, 6 en 7, in strijd met de bij verdachte door de brief van 16 mei 1997 van mr. Rutten gewekte gerechtvaardigde verwachting dat geen strafrechtelijke vervolging zou plaatshebben. Aldus zijn volgens de raadsman de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, geschonden. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing om al dan niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan in beginsel een discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie betreft. De rechterlijke toetsing van deze beslissing beperkt zich tot de vraag of het openbaar ministerie heeft gehandeld in overeenstemming met de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder het vertrouwensbeginsel Indien bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het openbaar ministerie jegens hem geen strafrechtelijke vervolging zal instellen, dient niet-ontvankelijkverklaring te volgen. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval in strijd met het vertrouwensbeginsel is gehandeld voor zover het betreft de onder 1 en 7 vermelde feiten. In voormeld rapport van 3 december 1996 van H. Kuiper zijn bevindingen neergelegd met betrekking tot de door verdachte gemaakte reis naar Barcelona en met betrekking tot de aanvraag van zes dienstauto's door verdachte. Deze feiten zijn tevens onderwerp van onderzoek door de rijksrecherche geweest, neergelegd in een rapport van 11 juli 1997. Verdachte was met die onderzoeken bekend. Vervolgens zijn deze bevindingen onderwerp van gesprek geweest tussen verdachte en zijn leidinggevende. Een en ander heeft geleid tot de brief van mr. Rutten van 16 mei 1997, waarvan de inhoud hiervoor reeds kort is vermeld. Deze brief op zichzelf beschouwd rechtvaardigt nog niet het vertrouwen dat geen strafrechtelijke vervolging meer zal plaatshebben. Echter, waar vervolgens de hoofdofficier van justitie naar aanleiding van deze brief op 15 januari 1998 heeft vermeld dat hij daadwerkelijk opdracht heeft gegeven tot het staken van het strafrechtelijk onderzoek en er vervolgens gedurende geruime tijd ook geen onderzoek heeft plaatsgehad, mocht verdachte er gerechtvaardigd op vertrouwen dat ter zake van die handelingen die reeds onderwerp van onderzoek waren geweest, geen strafrechtelijke vervolging meer zou plaatshebben. Dit betreft de reis naar Barcelona en de aanvraag/aankoop van dienstauto's. Zulks klemt temeer nu met betrekking tot deze feiten niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden. Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie wel ontvankelijk nu deze zijn gebaseerd op handelingen die niet eerder onderwerp van onderzoek zijn geweest. Dat het openbaar ministerie overigens in strijd met enig beginsel van een goede procesorde heeft gehandeld is de rechtbank onvoldoende gebleken of aannemelijk geworden. Van de zijde van verdachte is voorts aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de strafrechtelijke afdoening van de onderhavige strafzaak niet binnen een redelijke termijn is gerealiseerd. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat als startpunt van de termijn van afdoening niet geldt de datum 3 december 1998, wanneer de directeur gevangeniswezen aan de hoofdofficier om een nieuw onderzoek vraagt, maar de datum 9 april 1999, wanneer bij verdachte huiszoeking plaatsvond en hij redelijkerwijs kon menen dat strafrechtelijke vervolging plaatshad. De termijn van afdoening bedraagt alsdan twee jaar en 10 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijn, gelet op de aard en omvang van de onderhavige zaak, niet zodanig lang dat zulks tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zou dienen te leiden. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. 7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3. en 4. is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Onder 3. is aan verdachte telastegelegd dat hij het CJIB althans de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld. Blijkens de processtukken bestaat deze inschuld uit een transactievoorstel voor een snelheidsovertreding. Het begrip "schuld" als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht houdt in een verplichting, waaruit een verbintenis in vermogensrechtelijke zin voortvloeit. De rechtbank is van oordeel dat bij een transactievoorstel niet van een zodanige verplichting kan worden gesproken, hetgeen tot gevolg heeft dat "schuld" zoals onder 3. telastegelegd niet wettig kan worden bewezen en verdachte derhalve van dat feit moet worden vrijgesproken. Over het tenlastegelegde feit 4 overweegt de rechtbank het volgende. In het strafdossier bevindt zich een brief d.d. 29 januari 1997 van verdachte aan Drs. F.J.J. Moné van de Directie Gevangeniswezen van het Ministerie van Justitie. Hierin verzoekt verdachte voor rekening van het Justitieel Complex Koning Willem II een bedrag van fl. 2.769,24 aan gerechtsdeurwaarder Van der Vlies betaalbaar te stellen. Ter toelichting heeft verdachte in die brief gewezen op een met zijn privé-auto gemaakte dienstreis op 26 augustus 1993 samen met de heer E. [A.]. Vanwege de duur van dienstreis, zo schrijft verdachte, heeft [A.], nadat hij verdachte thuis had gebracht, de auto mee naar huis genomen. Aldaar is die avond glasschade aan de auto ontstaan. Die glasschade is destijds door een glas-servicebedrijf gerepareerd. Verdachte heeft er in de brief op gewezen dat hij door het uitblijven van betaling van die reparatie door de kantonrechter te 's-Hertogenbosch op 12 december 1996 tot betaling van voornoemd bedrag is veroordeeld. Die uitspraak is, aldus verdachte in zijn brief, bijgevoegd. Op pagina twee van voornoemde brief is een handtekening geplaatst bij de tekst "voor akkoord: Drs. F.J.J. Moné Directie Gevangeniswezen". Moné heeft blijkens het proces-verbaal van getuigeverhoor van 24 juni 1999 bij de Rijksrecherche hierover verklaard dat de handtekening op de brief van 29 januari 1997 van hem is en dat het mogelijk is dat hij die brief, na het vluchtig doorlezen ervan, heeft getekend. De rechtbank overweegt dat nu Moné op basis van de informatie uit voornoemde brief toestemming heeft gegeven voor de door verdachte verzochte betaling van fl. 2.769,24 ten laste van het Justitieel Complex Koning Willem II, er geen sprake is van het wederrechtelijk onttrekken van dat geld aan de bestemming van het budget van het Justitieel Complex. Dit feit kan dan ook niet worden bewezen en verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. 7.2 Hetgeen bewezen is. Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 2. de periode van de maand juli 1996 tot en met de maand augustus 1996 te Utrecht als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, en aldus als ambtenaar, giften (gedaan door of namens Homij Technische Installaties B.V.), te weten: - een wasmachine (AEG) en - een receiver (Philips) en - een CD-I speler (Philips) en - een videorecorder (Philips) en - een surround-speakerset (Philips) heeft aangenomen, wetende dat die gift(en) hem, verdachte, gedaan werd(en) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten namelijk het in stand houden en/of verbeteren van de zakelijke relatie van Homij Technische Installatie B.V. met het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg (in verband met het verstrekken van projecten en/of opdrachten aan die Homij Technische Installatie B.V. door of namens het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg; 5. in de periode van 24 april 1997 tot en met 25 april 1997, te Tilburg tezamen en in vereniging met [de heer T.] een bijlage bij een koopovereenkomst (betreffende de aankoop door [de heer T.] van een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en die [de heer T.] valselijk in de bijlage bij die koopovereenkomst laten vermelden (zakelijk weergegeven): een als verlies aan te merken bedrag van fl. 6.495,-- (op de privé-auto, Fiat Panda, kenteken [kenteken], van [de heer T.]), en die bijlage (elk) voor akkoord ondertekend, (terwijl die/de privé-auto van die [de heer T.] niet was verkocht en derhalve geen verlies was geleden), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 6. op 28 april 1997 te Tilburg tezamen en in vereniging met [de heer B,] een bijlage bij een koopovereenkomst (betreffende de aankoop door [de heer B,] van een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en die [de hee[de heer B.] valselijk in de bijlage bij die koopovereenkomst laten vermelden, (zakelijk weergeven:) een als verlies aan te merken bedrag van fl. 1000,-- (op de privé-auto, Toyota Corolla, kenteken [kenteken], van die [de hee[de heer B.]) en een als verlies aan te merken bedrag van fl. 6500,-- (op de privé-auto, Rover Mini, kenteken [kenteken], van die [de hee[de heer B.]), en die bijlage (elk) voor akkoord ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 8. in de periode van 01 december 1996 tot en met 31 januari 1997, te Tilburg als ambtenaar, te weten als algemeen directeur van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, immers heeft verdachte, in zijn hoedanigheid van algemeen directeur, in welke functie hij verantwoordelijkheid droeg voor het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II te Tilburg, opzettelijk geld van dat budget aangewend voor betaling van (door hem, verdachte, gepleegde) (verkeers- en/of parkeer-) overtreding(en) (inclusief verhogingen en deurwaarderskosten)(totaal fl. 978,15) en aldus dat geld wederrechtelijk aan de bestemming van het budget van het Justitieel Complex Koning Willem II heeft onttrokken; 9. op 08 februari 1996 te Tilburg een brief met briefhoofd, Justitieel Complex Koning Willem II, gericht aan het Korps Landelijke Politiediensten te Driebergen - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft laten opmaken, en/of (vervolgens) als Algemeen Directeur (voor waarheid) heeft ondertekend, welke valsheid daarin bestond dat in die brief wordt gesteld:"De betreffende snelheidsovertreding is het gevolg van een dienstopdracht aan betrokken ambtenaar. In de regel betreft het hier spoedtransporten van gedetineerden naar rechtbanken, consulaten en overige justitiële instanties", (terwijl die informatie onjuist was), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; 10. op tijdstippen in de periode van 3 februari 1995 tot en met 26 maart 1996 (datum verhoor van na te noemen getuige [A.] door de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch) te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens de persoon E.A. [A.] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid ten overstaan van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, (zakelijk weergegeven) na ontvangst van een brief d.d. 3 februari 1995 van de chef-de-bureau van het deurwaarderskantoor Van der Vlies, waarin staat vermeld dat die [A.] heeft gesteld bereid te zijn bij een eventuele kantongerechtsprocedure als getuige een verklaring af te leggen en waarin wordt aangekondigd dat tot dagvaarding van hem, [verdachte], voor de Kantonrechter zal worden overgegaan (tenzij hij, verdachte, binnen een week tot betaling zou overgaan), daar toen tegen die [A.] (telkens) mondeling en/of telefonisch gezegd dat als deze zijn verklaring, zoals bij de deurwaarder afgelegd, niet introk, althans niet zou wegblijven van de zitting van de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch alwaar die [A.] als getuige een verklaring zou dienen af te leggen, deze [A.] zijn baan (bij het Justitieel complex Koning Willem II) wel kon vergeten en/of gevolgen zou ondervinden en/of moest uitkijken voor zijn baan, althans woorden van soortgelijke strekking; Hetgeen onder 2. primair, 5., 6., 8., 9. en 10. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 2. primair telastegelegde aangevoerd dat de onder dat feit genoemde goederen zijn aangeschaft ná de bouwvergadering, nadat al een groot deel van het project was opgeleverd, zodat een relatie tussen de aanschaf van die goederen en het handelen van verdachte in zijn hoedanigheid als directeur in die zin dat hij iets heeft gedaan of nagelaten dat in strijd met zijn bediening zou zijn niet meer aanwezig was. Op grond van het vorenstaande komt de raadsman tot de conclusie dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Van den Bosch, destijds projectmanager bij Homij B.V., heeft verklaard: - dat verdachte, na een bouwvergadering, aan hem heeft gevraagd of Homij B.V. iets kon betekenen bij de aanschaf van apparatuur, - dat verdachte hem een handgeschreven lijstje gaf, waarop de apparatuur stond beschreven, - dat het hem van het begin af duidelijk was dat verdachte de goederen voor privé-gebruik wilde hebben en dat verdachte de goederen cadeau wilde hebben van Homij B.V.. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van Van der Waals, directeur van Homij B.V.. Hiertegenover staat de verklaring van verdachte dat het alleen zijn bedoeling was de goederen met korting te kopen en dat hij deze ook wilde betalen, maar dat de betaling er door een misverstand en vanwege het rapport Kuiper bij in is geschoten. Uit de processtukken is gebleken: - dat verdachte wist dat Homij B.V. niet aan particulieren leverde, - dat er door verdachte niet over betaling van de goederen is gesproken, - dat verdachte de goederen zelf heeft afgehaald, - dat hij die goederen toen niet heeft betaald, - dat hij op de hoogte was van de kosten van die goederen, - dat hij op de hoogte was van het rekeningnummer van Homij B.V. en - dat hij desondanks, toen hij geen factuur ontving, niet zelf het geld heeft gestort op die rekening, maar ook de goederen niet heeft teruggegeven. Daarnaast blijkt uit de processtukken dat het project, alhoewel grotendeels opgeleverd, nog niet geheel was afgerond en dat Homij B.V. ook nog een onderhoudscontract heeft gekregen. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande blijkt dat het verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij die goederen niet behoefde te betalen en eveneens wat het doel van die giften was, te meer nog daar verdachte zelf geen enkel initiatief heeft genomen om de kosten van die goederen alsnog te voldoen dan wel deze goederen terug te geven aan Homij. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en verklaart het onder 2. primair aan verdachte telastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de onder 5. en 6. aan verdachte telastegelegde feiten aangevoerd dat verdachte niet wist dat de auto's van [de heer T.] en [de hee[de heer B.] niet waren verkocht, zodat het opzet met betrekking tot de valsheid in geschrift ontbreekt en verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken. Uit de verklaring van [de heer T.] blijkt: - dat verdachte hem heeft aangeboden eventuele schade in de prijs van de te kopen Volkswagen Golf mee te nemen, - dat hij tegen verdachte heeft gezegd hem een aanbod te doen, - dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de schade maar kenbaar moest maken, - dat hem een contract voorgelegd werd waarin de schade bestaande uit het verschil tussen aan- en verkoop van de Panda was verdisconteerd, - dat hij toen heeft gezegd tegen verdachte dat verdachte hem iets wilde laten tekenen dat niet klopte, namelijk dat de Panda verkocht was en dat hij dat ook niet in het contract wilde hebben, - dat verdachte hem toen heeft gezegd dat hij, verdachte, het anders niet kon regelen, - dat hij toen tegen verdachte heeft gezegd dat verdachte het dan maar moest laten, - dat hij daarna een contract kreeg dat sprak over een inkoopverklaring. Uit de processtukken blijkt dat op de bijlage bij de koopovereenkomst inderdaad is vermeld "inkoopverklaring" en "als verlies aan te merken bedrag f 6495,-". Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de Panda van [de heer T.] niet was verkocht en dat [de heer T.] dus geen verlies had geleden. Door dit toch te laten opnemen in de bijlage bij de koopovereenkomst en door samen met [de heer T.] die koopovereenkomst en de bijlage te ondertekenen heeft hij samen met [de heer T.] valsheid in geschrift gepleegd. De koopovereenkomst met bijlage tussen het Justitieel Complex Koning Willem II en [de hee[de heer B.] is later opgemaakt dan de koopovereenkomst met bijlage tussen genoemd Complex en [de heer T.]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich, zeker na de kwestie met [de heer T.], ervan had moeten vergewissen dat [de hee[de heer B.] inderdaad zijn auto's had verkocht en daardoor verlies had geleden. Nu verdachte dit niet heeft gedaan, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij, door in de bijlage bij de koopovereenkomst te vermelden dat de auto's verkocht waren en [de hee[de heer B.] verlies had geleden, valsheid in geschrift zou plegen. De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 10. primair aan verdachte telastegelegde aangevoerd dat verdachte de beïnvloeding ontkent en dat aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [A.] en [K.] moet worden getwijfeld, omdat het hierbij gaat om al dan niet dubbele de auditu verklaringen en omdat het feit gepleegd zou zijn in 1995/1996 en er eerst ruim 4 jaar later hierover wordt verklaard. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat, voor zover door [A.] wordt verklaard dat verdachte telefonisch tegen hem gezegd zou hebben dat, als hij zijn betreffende verklaring niet in zou trekken, hij daarvan de gevolgen zou ondervinden, dit nog geen beïnvloeding als bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht oplevert nu hieruit niet blijkt dat [A.] zulks ten overstaan van een rechter of ambtenaar zou moeten doen. Op grond van het vorenstaande concludeert de raadsman tot vrijspraak van verdachte voor dit feit. [A.] heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte meerdere malen telefonisch tegen hem zei dat hij de verklaring in moest trekken, dat verdachte telefonisch tegen hem heeft gezegd dat, wanneer hij de betreffende verklaring niet in zou trekken, hij daarvan de gevolgen zou ondervinden en dat hij hoorde dat verdachte steeds tegen hem zei dat hij zijn verklaring moest intrekken omdat hij anders zijn baan zou kunnen vergeten. Daarnaast heeft [A.] verklaard dat verdachte tevoren wist dat hij was opgeroepen om voor de kantonrechter te verschijnen en daar een verklaring af te leggen, omdat verdachte dezelfde dagvaarding had gekregen als hij. [K.] heeft op de vraag of er sprake is geweest van enige bedreiging door verdachte ten aanzien van verdachtes medewerker [A.] het volgende verklaard: Ik kan me dat goed herinneren en ik heb dit ook in de stukken vermeld. Naar aanleiding van een brief die wij [A.] hadden gestuurd, heeft hij op 3 februari 1995 gebeld. Ik heb dat in mijn aantekeningen staan. Ik heb toen de zaak met hem doorgesproken en [A.] deelde mij mede dat een en ander allemaal in opdracht en met toestemming van verdachte was gebeurd. Hij zegde mij toe hiervan een verklaring op te stellen en die mij te laten toekomen. Hij heeft die toen direct gefaxt en ik heb daarna die verklaring van [A.] per post gekregen. Naar aanleiding van deze verklaring heb ik op 3 februari 1995 een brief opgesteld aan verdachte, waarin ik hem mededeling deed van de verklaring van [A.] en dat [A.] bereid was hiervan getuigenis af te leggen bij een kantongerechtsprocedure. Op 13 februari 1995 werd ik gebeld door verdachte. In dat gesprek deelde hij mij mede dat [A.] niet zou getuigen bij de rechter, want hij wilde liever zijn baan behouden. Ik heb daar toen een aantekening van gemaakt, omdat ik dit een misplaatste opmerking vond. Ik heb toen letterlijk geschreven wat verdachte zei: "De heer [A.] zal thans niet getuigen, hij wil liever zijn baan behouden". Ik heb toen tegen verdachte gezegd dat hij gedagvaard zou worden en hij zei toen dat hij dan niet zou komen. Op 24 februari 1995 is aan verdachte een dagvaarding betekend om te verschijnen voor de kantonrechter. Hij is toen ook verschenen. Ik weet dat [A.] is opgeroepen om als getuige te verschijnen. De rechtbank is van oordeel dat uit vorenstaande verklaringen, welke zeker geen al dan niet dubbele de auditu verklaringen betreffen en welke overigens nog ondersteund worden door bewijsstukken uit het proces-dossier, blijkt dat verdachte zich jegens [A.] heeft geuit om diens vrijheid om bij de kantonrechter een getuigeverklaring af te leggen, te beïnvloeden. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 2. primair: als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd. 5. medeplegen van valsheid in geschrift. 6. medeplegen van valsheid in geschrift. 8. als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren. 9. valsheid in geschrift. 10.opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte heeft zich drie maal schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, waarvan tweemaal samen met een ander. Voorts heeft hij als ambtenaar giften aangenomen en geld verduisterd en tenslotte heeft hij zich tegenover een van zijn werknemers op een zeer kwalijke manier geuit teneinde de vrijheid van die werknemer om een getuigeverklaring tegenover de kantonrechter af te leggen, te beïnvloeden. De rechtbank is van oordeel dat dit ernstige feiten zijn, waarvoor in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd. Met name het als leidinggevende proberen te beïnvloeden van een werknemer door te dreigen dat deze zijn baan zou verliezen als hij niet zou doen wat verdachte zei, neemt de rechtbank hoog op. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen in de betrouwbaarheid en de integriteit van de ambtenarij ernstig beschadigd. Verdachte had zich, zeker in zijn positie, zorgvuldiger aan de regels moeten houden. Zijn excuus dat hij het drukker had met belangrijkere zaken is daarbij niet op zijn plaats. Verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij jarenlang hard voor justitie heeft gewerkt, dat hij sedert 1998 al niet meer heeft gewerkt, omdat hij geschorst was, maar dat hij per 31 december 2001 ontslag heeft aangevraagd en alsnog eervol ontslag heeft gekregen. Voorts heeft hij verklaard dat hij ongeveer 200 sollicitaties heeft geschreven, maar nergens werd aangenomen. Toen hij uiteindelijk een baan had, werd die overeenkomst weer beëindigd, omdat hij voor de onderhavige feiten voor moest komen, zodat hij ook thans nog zonder werk zit. Het ergste, aldus verdachte is nog geweest de huiszoeking en alle publiciteit rond deze zaak. Na de huiszoeking is hij met zijn partner meteen uit Tilburg vertrokken en met name voor zijn kinderen heeft de publiciteit rond deze zaak tot nare gevolgen geleid. Ook hijzelf en zijn partner hebben de afgelopen jaren ernstig onder deze zaak geleden. Op grond van het vorenstaande en rekening houdend met het tijdsverloop tussen het plegen van de feiten en dit vonnis, het aantal en de ernst van de feiten en daarnaast de gevolgen die deze zaak voor verdachte heeft gehad, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd welke gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen voor het hierna te vermelden aantal uren en onder de hierna vermelde voorwaarden. Bij de bepaling van deze straf heeft de rechtbank uitdrukkelijk geen rekening gehouden met de opmerking van de officier van justitie dat uit het hele dossier vermoedens naar boven komen van malversaties, onethisch gedrag en corruptie. 12 De overwegingen omtrent het beslag. 12.1 De overwegingen omtrent de verbeurdverklaring. De volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen: - een stereocombinatie, Philips FB 715, en - een videorecorder, Philips VR 838 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat die voorwerpen geheel door middel van de onder 2. bewezen verklaarde feiten zijn verkregen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van alle overige in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien die voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en zij onder verdachte in beslag zijn genomen. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 33a, 33b, 47, 57, 225, 359, 363 (oud) en 285a van het Wetboek van Strafrecht. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op de onder 1. en 7. aan verdachte telastegelegde feiten. Zij verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in zijn vordering. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 3. en 4. is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2. is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair, 5., 6., 8., 9. en 10 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9. vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEëNTWINTIG DAGEN. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten: een werkstraf gedurende 120 UREN, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis, met dien verstande dat de termijn wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede de tijd dat hij zich aan een zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Zij verklaart verbeurd de onder 12.1 omschreven voorwerpen. Zij gelast de teruggave aan verdachte van alle overige in beslag genomen voorwerpen. Dit vonnis is gewezen door mr. Lameijer, voorzitter, mr. Woerdeman en mr. Van Geloven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Moonen-Scheepens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 februari 2002.