Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9431

Datum uitspraak2002-01-31
Datum gepubliceerd2002-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001133.01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.001133.01 uitspraakdatum : 31 januari 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 mei 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/055015-01 tegen: [verdachte], geboren te [[geboorteplaats]], op [geboortedatum], wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde verzocht het dossier in handen te stellen van de rechter-commissaris ten einde onderzoek te verrichten naar het (werkelijke) tijdstip van aanvang van het onderzoek tegen verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven: Uit het dossier blijkt slechts dat het onderzoek onder de naam "Kookpan" werd opgestart nadat op 10 november 2000 "toevallig" (aanhalingstekens geplaatst door de raadsman) een hoeveelheid cocaïne was aangetroffen in een voor verdachte bestemde zending levensmiddelen, terwijl toch op 29 april 1999 ook reeds een aan verdachte geadresseerde zending bevattende cocaïne "toevalligerwijs" (aanhalingstekens geplaatst door de raadsman) was onderschept. De mogelijkheid bestaat dat de douane over deze zending werd getipt. Immers, reeds op 8 maart 1999 werd door de Criminele Inlichtingen Eenheid informatie over verdachte en zijn vader ontvangen. De mogelijkheid bestaat derhalve, dat reeds vóór 10 november 2000 sprake was van een opsporingsonderzoek tegen de verdachte, dat ten onrechte niet in het dossier is verantwoord. De gang van zaken roept derhalve vele (noot griffier: in de pleitnota nader geformuleerde) vragen op, die in het dossier niet beantwoord worden, doch waarvan de beantwoording wel van belang kan zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing. Zou, bijvoorbeeld, verdachte reeds na de eerste onderschepping zijn aangehouden en gehoord, dan zou de nadien gevolgde invoer van cocaïne niet hebben plaatsgevonden, hetgeen van invloed zou zijn geweest op de op te leggen straf. Het hof ziet geen aanleiding het verzoek van de raadsman in te willigen. Noch uit het dossier, noch anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat eerder dan na de onderschepping van de zending levensmiddelen op 10 november 2000 een gericht onderzoek tegen de verdachte plaatsvond. Klaarblijkelijk hadden de opsporingsinstanties tot dat moment onvoldoende vermoedens van door verdachte gepleegde strafbare feiten. parketnummer : 20.001133.01 -2- datum uitspraak: 31 januari 2002 Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis kan verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat: 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2000 tot en met 13 januari 2001 te Oss en/of te Eindhoven, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, vanuit Suriname naar Oss en/of Eindhoven, in elk geval naar Nederland, een postpakket en/of een brief, waarin een hoeveelheid of hoeveelheden cocaïne was/waren verpakt of geborgen, verzonden en/of dit/een postpakket en/of deze/een brief, afkomstig uit Suriname, althans uit enig buitenland, waarin een hoeveelheid of hoeveelheden cocaïne was/waren verpakt of geborgen, in ontvangst genomen en/of opgeslagen en/of overgedragen; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2000 te Oss en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid of hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk meermalen, althans eenmaal, vanuit Suriname naar Nederland gereisd met (telkens) in en/of aan zijn/hun lichaam een hoeveelheid of hoeveelheden cocaïne, subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2000 te Oss en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, aawezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde (telkens) cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 januari 2001 te Oss en/of te Zoetermeer en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of in Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 2.849 gram (ongeveer 10.000 zogenaamde XTC-pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voormelde hoeveelheid XTC-pillen in ontvangst genomen en/of die XTC-pillen verpakt en/of ter verzending naar Suriname aangeboden, parketnummer : 20.001133.01 -3- datum uitspraak: 31 januari 2002 subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 januari 2001 te Oss en/of te Zoetermeer en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 2.849 gram (ongeveer 10.000 zogenaamde XTC-pillen), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, heeft getracht een of meer anderen te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar (zakelijk weergegeven) het volgende gedaan: contacten gelegd en/of onderhouden met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of (daarbij) (een of meer van) voormelde perso(o)n(en) opdrachten en/of aanwijzingen gegeven over het in ontvangst nemen en/of het vervoer en/of het verzenden van voormelde hoeveelheid XTC-pillen vanuit Nederland naar een (door hem, verdachte, opgegeven) adres in Suriname. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen. Voor zover in de tenlastelegging nog schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 13 januari 2001 te Oss en/of te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk meermalen vanuit Suriname naar Oss en/of Eindhoven een brief, waarin een hoeveelheid cocaïne was verpakt, verzonden en deze brief, afkomstig uit Suriname, waarin een hoeveelheid cocaïne was verpakt, in ontvangst genomen en opgeslagen en overgedragen; 2. primair op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot 1 november 2000 te Oss en/of te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk meermalen binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk meermalen vanuit Suriname naar Nederland gereisd met (telkens) in en/of aan zijn/hun lichaam een hoeveelheid cocaïne; parketnummer : 20.001133.01 -4- datum uitspraak: 31 januari 2002 3. primair in de periode van 1 januari 2001 tot en met 13 januari 2001 te Oss en/of te Zoetermeer en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 2.849 gram (ongeveer 10.000 zogenaamde XTC-pillen) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk voormelde hoeveelheid XTC-pillen in ontvangst genomen en die XTC-pillen verpakt en ter verzending naar Suriname aangeboden. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Bij Wet van 16 december 1998, Staatsblad 1999,10, inwerkinggetreden per 20 januari 1999, is artikel 2 van de Opiumwet gewijzigd. Noch de nieuwe bepaling, noch de oude bepaling is gunstiger voor de verdachte dan de andere. Het hof zal daarom voor wat betreft het onder 2 primair bewezenverklaarde het recht toepassen dat gold ten tijde van het bewezenverklaarde. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. Het onder 1 bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van die wet in verband met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezenverklaarde is - ten aanzien van de periode van 1 januari 1998 tot 20 januari 1999 - als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a sub A, van de Opiumwet (oud) en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van die wet in verband met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezenverklaarde is - ten aanzien van de periode van 20 januari 1999 tot 1 november 2000 - als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van die wet in verband met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. parketnummer : 20.001133.01 -5- datum uitspraak: 31 januari 2002 Het onder 3 bewezenverklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van die wet in verband met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Hetgeen bewezen is verklaard moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte zich op tamelijk grote schaal heeft beziggehouden met de in- en uitvoer van verboden middelen (cocaïne, XTC-pillen). Uit de omvang van zijn activiteiten en de wisselende daarbij gehanteerde methoden leidt het hof af dat verdachte een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de organisatie ervan. Voorts heeft het hof bij de strafoplegging in aanmerking genomen de omstandigheid dat harddrugs, zoals cocaïne, eenmaal in handen van de gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De raadsman van de verdachte heeft bepleit de op te leggen straf te matigen. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven: Uit de uitgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat op 17 december 2000 en op 3 en 5 januari 2001 per post enveloppen met verdovende middelen waren aangekomen. Hoewel de politie op grond van de uit die telefoongesprekken verkregen informatie over meer dan voldoende aanwijzingen beschikte dat op voormelde data verdovende middelen aanwezig waren, hebben de opsporingsambtenaren nagelaten die verdovende middelen in beslag te nemen. Derhalve is sprake van "doorlaten". Mitsdien hebben de opsporingsambtenaren gehandeld in strijd met de in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering neergelegde inbeslagnemingsverplichting. Doordat de politie eerst op 13 januari 2001 een einde heeft gemaakt aan de invoer van cocaïne door verdachte door tot aanhouding en inbeslagneming over te gaan en op de eerstgenoemde, in dit verband cruciale, data heeft stilgezeten, valt verdachte thans een zwaardere straf te duchten. Het hof verenigt zich ten aanzien van dit verweer met de aan de verwerping door de eerste rechter daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het hof overweegt voorts: parketnummer : 20.001133.01 -6- datum uitspraak: 31 januari 2002 Anders dan zijdens de verdediging specifiek is gesteld is het hof niet gebleken dat de politie de op 3 januari 2001 ontvangen verdovende middelen bewust heeft doorgelaten. Uit het door de [verbalisanten] ter zake opgemaakte proces-verbaal (dossierpagina's 184 tot en met 188) blijkt dat [verbalisant] het gesprek van 3 januari 2001 te 18.49 uur heeft vastgelegd en verwoord zoals weergegeven in de bij het proces-verbaal gevoegde bijlage 1 (dossierpagina 187). [Verbalisant] verklaart dat hij eerst op 2 januari 2001 aan het onderzoeksteam "Kookpan" was toegevoegd, dat hij gezien de kortstondige periode dat hij telefoongesprekken uitluisterde nog geen stemherkenningen kon doen en dat hij het gesprek in eerste instantie als niet terzake doende had geïnterpreteerd en het daarom slechts gedeeltelijk had uitgewerkt. Eerst nadat de - kennelijk meer ervaren - [verbalisant 2] op 8 januari 2001 die uitwerking had nagelezen en het opgenomen gesprek had nageluisterd, rees bij hem het vermoeden (1) dat op 3 januari 2001 een poststuk, vermoedelijk (2) inhoudende een hoeveelheid cocaïne, door [medeverdachte] was ontvangen. Derhalve had de politie niet eerder dan op 8 januari 2001 een vermoeden (geen wetenschap) dat op 3 januari 2001 cocaïne was afgeleverd. A fortiori geldt dan , dat er zeker op 8 januari 2001 geen wetenschap bestond van aanwezigheid van cocaïne bij [medeverdachte]. Ten overvloede overweegt het hof nog dat - zo al sprake mocht zijn van een onvolkomenheid in het opsporingsonderzoek doordat de inbeslagnemingsplicht van artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering is geschonden - deze onvolkomenheid niet van invloed kan zijn op de afdoening van de strafzaak tegen verdachte, nu de strekking van de in dat geval geschonden bepaling niet ziet op de te respecteren belangen van de verdachte in het kader van het voorbereidend onderzoek, doch op het algemeen belang van de volksgezondheid en veiligheid. parketnummer : 20.001133.01 datum uitspraak: 31 januari 2002 De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 (oud), 2, 10 en 13 van de Opiumwet. B E S L I S S I N G: Het hof: vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht; verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert: voor wat betreft feit 1: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd."; voor wat betreft feit 2: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd."; voor wat betreft feit 3: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod."; verklaart de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren; beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. parketnummer : 20.001133.01 datum uitspraak: 31 januari 2002 Dit arrest is gewezen door Mr. Denie, als voorzitter Mrs. Koster-Vaags en de Poorter, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. Koningstein, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2002.