Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9492

Datum uitspraak2002-02-21
Datum gepubliceerd2002-02-22
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers36168 HAZA 00-1167
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Rolnummer: 36168 HAZA 00-1167 Uitspraak: 21 februari 2002 Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen: [eiser] , wonende te [woonplaats], eisende partij, procureur: mr. A.V.P.M. Gijselhart, advocaat: mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam en 1. [gedaagde 1], wonende te [woonplaats], 2.[gedaagde 2], wonende te [woonplaats], 3. [de band b.v.], gevestigd te [woonplaats, 4. [gedaagde 3], wonende te [woonplaats], gedaagde partijen, procureur: mr. A.B. Lever. Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser], respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [de band b.v.] en [gedaagde 3]. Gedaagden tezamen zullen worden aangeduid als gedaagden. 1. Het verloop van de procedure Dit verloop blijkt uit: - de dagvaarding van 13 november 2000, - de conclusie van eis tevens akte verzoek overlegging produkties, - de conclusie van antwoord, - de conclusie van repliek houdende verandering en vermeerdering van eis, - de conclusie van dupliek, - de akte uitlating produkties aan de zijde van [eiser], ­ de op 22 januari 2002 gehouden pleidooien, waarbij door [eiser] een pleitnota en door gedaagden een pleitnota en een aanvullende pleitnota in het geding zijn gebracht. 2. De vaststaande feiten 2.1. In 1975 of 1976 is onder meer door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [de band] opgericht. In november 1982 dan wel april 1983 is [eiser] als gitarist bij de groep gekomen. 2.2. De exploitatie en de rechten van [de band] waren aanvankelijk ondergebracht in [x b.v.] en [y b.v.]. Eind 1986 ontstond onenigheid tussen de toenmalige leden van [de band] en hun toenmalige manager [oudmanager]. In het kader van het vertrek van [oudmanager] zijn in 1987 de aandelen van deze twee vennootschappen voor een bedrag van ƒ 1,-- aan [oudmanager] overgedragen. 2.3. Na deze aandelentransactie hebben de toenmalige bandleden [gedaagde 1], [eiser], [gedaagde 2] en [bandlid] zich aanvankelijk verenigd in de [v.o.f. de band]. Eind 1987 hebben zij de exploitatie van [de band] ondergebracht in een besloten vennootschap. Daarbij werd gebruik gemaakt van een al bestaande besloten vennootschap, te weten [Z b.v.]. Bij notarieel verleden akte van 23 november 1987 zijn de statuten van deze vennootschap gewijzigd en is ook de naam gewijzigd in [de band b.v.]. [gedaagde 1], [eiser], [gedaagde 2], [bandlid] en [oudmanager 2] hielden ieder 20 % van de aandelen in deze vennootschap. 2.4. Bij notarieel verleden akte van 11 mei 1990 is door voornoemde aandeelhouders van [de band b.v.] de besloten vennootschap [de band pensioen b.v.] opgericht. Op 24 juni 1991 zijn de door [gedaagde 1], [eiser], [gedaagde 2] en [oudmanager 2] gehouden aandelen in [de band b.v.] ingebracht in [de band pensioen b.v.] 2.5. In de loop van 1995 is [gedaagde 3] bij [de band] betrokken geraakt, vanwege zijn financiële deskundigheid als register-accountant. 2.6. In 1996 hebben de aandeelhouders besloten hun aandelen in [de band pensioen b.v.], waarin begrepen [de band b.v.], te verkopen. Nadat onderhandelingen met andere gegadigden op niets waren uitgelopen, is in december 1996 overeenstemming bereikt met de besloten vennootschap [beheermij b.v.] over de verkoop van die aandelen aan haar voor een bedrag van ƒ 2.400.000,--. Op 7 januari 1997 zijn de aandelen geleverd aan [beheermij b.v.] [gedaagde 3] is directeur en groot/enig aandeelhouder van deze vennootschap. Na de levering van de aandelen aan [beheermij b.v.] heeft [oudmanager 2] zijn banden met [de band] verbroken. 2.7. In de jaren 1997, 1998 en 1999 heeft [eiser] zoals ook de voorgaande jaren met [de band] optredens verzorgd. Naast [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] maakten ook de heren [bandlid 2] en [bandlid 3] deel uit van de groep. 2.8. Bij brief van 18 oktober 1999 heeft [gedaagde 3] namens [de band b.v.] [eiser] meegedeeld: "(…) Hiermede verzoeken wij u de declaratie voor uw werkzaamheden, met betrekking tot de optredens tijdens de tour 1999 en de royalties voor het platencontract te factureren aan ons op basis van de gemaakte afspraken. Dit betekent dat u een rekening met B.T.W. kunt sturen, voor een bedrag van 42x ƒ 1.300, verhoogd met ƒ 10.000 winstaandeel en verhoogd met ƒ 3.190 voor royalties inzake het platencontract. Dit bedrag zal aan u uitbetaald worden op het moment dat u de brief van 20 mei jl. inzake de bevestiging uwerzijds van de gemaakte afspraken, mede getekend terugzendt. Verder is er in de vergadering van 13 oktober 1999 met de band, waar u zonder afzegging niet aanwezig was, besloten dat er voor u in de bezetting voor de band [de band] voor de Tour 2000 en verder geen plaats meer zal zijn. (…)" [eiser] heeft tegen deze laatste beslissing geprotesteerd. 3. De vordering 3.1. [eiser] vordert na wijziging en vermeerdering van eis dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: I. tegen een in goede justitie te bepalen tijdstip in ieder geval jegens [eiser] zal ontbinden het samenwerkingsverband onder de naam popgroep [de band] tussen [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (verder genoemd: de maatschap); II. a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal bevelen om binnen drie maanden althans een in goede justitie te bepalen andere termijn na betekening van dit vonnis aan [eiser] dan wel een door deze aan te wijzen registeraccountant rekening en verantwoording af te leggen van alle inkomsten en uitgaven ten bate of ten laste van de maatschap met betrekking tot de onder b. te noemen kalenderjaren, op straffe van verbeurte door gedaagden van een onmiddellijk opeisbare dwangsom groot ƒ 10.000,- per (gedeelte van een) dag dat zij in gebreke blijven om volledig aan het te dezen te geven bevel te voldoen, met bepaling dat gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander bevrijd zal zijn, voor verbeurde dwangsommen jegens [eiser] aansprakelijk zijn; b. [gedaagde 3] en [de band b.v.] ieder voor zich zal bevelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de volledige boekhouding en alle daaraan ten grondslag liggende stukken voor zo ver betrekking hebbende op de activiteiten van [de band] vanaf 1 januari 1997 tot aan het tijdstip van rechterlijke ontbinding van de maatschap aan [eiser] althans een door deze aan te wijzen registeraccountant ter inzage over te leggen en overgelegd te houden, op straffe van een dwangsom groot ƒ 10.000,- per (gedeelte van een) dag dat zij in gebreke blijven om volledig aan het te dezen te geven bevel te voldoen, met bepaling dat gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander bevrijd zal zijn, voor verbeurde dwangsommen jegens [eiser] aansprakelijk zijn; c. gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander bevrijd zal zijn, zal veroordelen om na aanvaarding door [eiser] van die onder a. bedoelde rekening en verantwoording aan [eiser] te voldoen zijn aandeel in de winsten die door [de band] zijn en zullen worden behaald uit haar activiteiten als popgroep in de kalenderjaren 1999 en volgende en eindigende op het tijdstip van rechterlijke ontbinding van de maatschap, met bepaling dat indien en voor zover gedaagden niet binnen een maand na de onder a. bedoelde aanvaarding aan deze veroordeling zullen voldoen het door gedaagden verschuldigde zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regels van het recht; III a. zal bevelen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen drie maanden na de rechterlijke ontbinding van de maatschap (jegens [eiser]) althans een in goede justitie te bepalen andere periode met [eiser] zullen overgaan tot verdeling van de volledige gemeenschap die door die ontbinding tussen hen ontstaat, met bepaling dat die verdeling zal geschieden door toescheiding van het gehele tot de gemeenschap behorende vermogen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen vergoeding van de aldus door dezen te ontvangen overwaarde aan [eiser], en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder te veroordelen om de helft van die overwaarde, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de regels van het recht, onmiddellijk na het verlijden van de verdelingsakte aan [eiser] te voldoen, alles met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon overeenkomstig artikel 677 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering; b. uitsluitend subsidiair, voor het geval in rechte komt vast te staan dat de maatschap door de uitstoting van [eiser] (jegens hem) is ontbonden op 13 oktober 1999 althans op het tijdstip dat mededeling van die uitstoting door [eiser] werd ontvangen, zal bevelen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen drie maanden na betekening van het te dezen te wijzen vonnis met [eiser] zullen overgaan tot verdeling van de volledige daardoor tussen [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontstane gemeenschap, met dezelfde veroordeling, bepaling en benoeming als onder a. gevorderd; c. [gedaagde 3] en [de band b.v.] hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt allen bevrijd zullen zijn, zal veroordelen om, indien en voor zover [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] nalatig is/zijn binnen een maand volledig aan hun uit a respectievelijk b voortvloeiende verplichtingen te voldoen, de -zo nodig bij staat op te maken en overeenkomstig de regels van het recht te vereffenen- bedragen die [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven aan [eiser] te voldoen, aan [eiser] te betalen; IV. gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, zal veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de onder rnr. 156 supra bedoelde inkomensschade die deze lijdt als gevolg van de rechterlijke ontbinding van de maatschap, waarvan de omvang dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regels van het recht; V. gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook de ander is bevrijd, zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een naar billijkheid te bepalen immateriële schadevergoeding als bedoeld onder rnr. 152 supra; VI. gedaagden hoofdelijk, des dat indien en voor zover de een betaalt ook allen zullen zijn bevrijd, zal veroordelen om aan [eiser] te betalen de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden wegens de in de dagvaarding onder 6.3 sub h, i en j genoemde kosten, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regels van het recht; alles met hoofdelijke veroordeling als voormeld van de gedaagden die het per schadecomponent betreft tot voldoening van de over dat component verschuldigde wettelijke rente en alles met hoofdelijke veroordeling als voormeld van gedaagden in de kosten van het geding. 3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten de navolgende stellingen ten grondslag. Tussen [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestaat een als een maatschap aan te merken samenwerkingsverband. Zij beoogden gezamenlijk op te treden onder de naam [de band] en de daarbij te realiseren winsten pondspondsgewijs te delen. De inbreng in die maatschap van ieder der groepsleden bestaat uit de elk hunner toe te rekenen goodwill en arbeid. Het vermogen van de maatschap bestaat uit de goodwill verbonden aan de naam [de band] van de popgroep en de drie personen die lid zijn van de maatschap. Het inkomen bestaat uit de winsten die gemaakt worden met het optreden als popgroep [de band]. De feitelijke uitstoting van [eiser] kan worden gezien als een opzegging door de andere maten van de maatschapsovereenkomst met hem. Omdat [eiser] die opzegging niet heeft aanvaard, is hij nog steeds lid van de maatschap. Subsidiair, in het geval die uitstoting wel mogelijk was, roept [eiser] de nietigheid van die uitstoting in, omdat zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. [eiser] is derhalve nog steeds deelgerechtigd in het vermogen van de maatschap en in haar winsten tot het moment van rechterlijke ontbinding. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dienen er voor zorg te dragen dat aan [eiser] zijn winstaandelen worden betaald. Ook behoren zij over de financiën van de maatschap rekening en verantwoording af te leggen aan [eiser]. Door de feitelijke uitstoting en door hun weigering [eiser] in de groep te laten meespelen, plegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wanprestatie en in ieder geval handelen zij zo onrechtmatig jegens [eiser]. Zij dienen de schade die dit handelen met zich brengt voor [eiser] aan hem te vergoeden. Bij de levering van de aandelen in [de band pensioen b.v.] is niet de goodwill verbonden aan de naam [de band] en de onder die naam spelende popgroep, overgegaan op de verkrijger. Tussen de maatschap [de band] ([gedaagde 2], [gedaagde 1] en [eiser]) en [de band b.v.] bestaat slechts een overeenkomst van opdracht, welke inhoudt dat [de band b.v.] tegen vergoeding van een percentage van de door [de band] gerealiseerde winsten het financieel management voor de popgroep [de band] voert. Voor het overige heeft [de band b.v.] of haar feitelijke bestuurder [gedaagde 3] geen zeggenschap over of in [de band]. [gedaagde 3] en/of [de band b.v.] zijn/is zich echter gaan gedragen als ware [de band], met alles erop en eraan, eigendom van [de band b.v.] Een dergelijk handelen was en is wanprestatie, althans een onrechtmatige daad jegens [eiser], nu hij daardoor voorzienbare schade lijdt. [gedaagde 3] en/of [de band b.v.] zijn derhalve verplicht om alle door dat handelen aan [eiser] veroorzaakte schade te vergoeden. [de band b.v.] is zich rechtstreeks gaan bemoeien met de interne maatschapsrelaties binnen [de band] en heeft [gedaagde 1] op het idee gebracht zich ten koste van [eiser] (en [gedaagde 2]) te verrijken, hem daartoe verder aangezet en actief bijgestaan bij de uitvoering daarvan. [de band b.v.] diende zich in te zetten voor alle vennoten van [de band], maar heeft slechts haar eigen belangen en die van [gedaagde 1] gediend, daarbij de belangen van [eiser] op onredelijke wijze opofferend. [de band b.v.] heeft daardoor wanprestatie jegens [eiser] gepleegd en een zorgvuldigheidsnorm die strekte ter bescherming van [eiser] overtreden. Zij dient de daardoor geleden schade te vergoeden. De onrechtmatige gedragingen zijn gepleegd door [gedaagde 3], die daarbij tevens handelde in zijn kwaliteit van enig statutair bestuurder van [de band pensioen b.v.], de statutair bestuurder van [de band b.v.] Zijn gedragingen moeten dus met die van [de band b.v.] worden vereenzelvigd. [gedaagde 3] is ook persoonlijk aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van de uitstoting geleden schade. Hij heeft in zijn handelen als registeraccountant vele tuchtregels van die beroepsgroep geschonden en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat ook door [eiser] in hem werd gesteld door [gedaagde 1] en hemzelf te verrijken ten koste van [eiser] en [gedaagde 2]. Aan [gedaagde 3] kan verweten worden [de band b.v.] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onjuist te hebben geïnformeerd rond de verkoop van de aandelen in [de band pensioen b.v.]. De door [eiser] geleden schade bestaat uit de gederfde inkomensschade, immateriële schade en kosten. De ernstige wanprestatie door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser] rechtvaardigen de ontbinding van het samenwerkingsverband tussen partijen. Na ontbinding van die maatschap dient hem 1/3 van de waarde van naamsgoodwill te worden uitgekeerd en dient de door hem geleden inkomensschade te worden vergoed. 4. Het verweer 4.1. [gedaagde 1], [gedaagde 2], [de band b.v.] en [gedaagde 3] concluderen dat de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding. 4.2. Zij voeren onder meer de navolgende verweren aan. Bij de overdracht van de aandelen in (ook) [de band b.v.] aan [beheermij b.v.] zijn geen vermogensbestanddelen achtergebleven bij [de band]. Ook de aan de naam [de band] verbonden goodwill is toen overgedragen aan [beheermij b.v.] . [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] zijn na de overdracht bij [de band b.v.] in loondienst gekomen, steeds voor bepaalde tijd. Overeenkomstig hun bij die overdracht geuite wil liepen zij geen ondernemersrisico meer, maar genoten zij een vast basissalaris met de mogelijkheid van winstdeling. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] zijn voorafgaande aan de overdracht deugdelijk ingelicht over de consequenties van hun keus [de band b.v.] aan [beheermij b.v.] te verkopen. Van een samenwerkingsverband zoals door [eiser] gesteld, is geen sprake. [eiser] heeft zijn uitstoting uit de groep aan zichzelf te wijten. Hij ging met een van de andere bandleden op de vuist en verziekte de sfeer binnen de groep zodanig dat niemand meer met hem wenste samen te werken. [gedaagde 3] is via zijn vennootschap [beheermij b.v.] eigenaar geworden van [de band b.v.] en het stond hem vrij zich met de popgroep te bemoeien, nu de leden daarvan bij [de band b.v.] in loondienst waren. [gedaagde 3] onderkende dat [gedaagde 1] een leidende rol heeft in [de band], hetgeen voor hem reden was [gedaagde 1] een hogere beloning toe te kennen. Van onrechtmatig handelen door of wanprestatie van [de band b.v.] en/of [gedaagde 3] is geen sprake. 5. De beoordeling van het geschil 5.1. [eiser] baseert zijn vorderingen met name op de door gedaagde betwiste stelling dat (ook) na 7 januari 1997 een samenwerkingsverband is blijven bestaan tussen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en hemzelf, door [eiser] als maatschap aangeduid, aan welke maatschap de goodwill verbonden aan de naam [de band] en de winsten, gemaakt met het optreden van [de band], toekomen. 5.2. Ter adstructie van het door hem gestelde bestaan van het samenwerkingsverband heeft hij gewezen op een drietal overeenkomsten, te weten het Exclusief Artiestencontract, op 14 februari 1995 gesloten tussen Phonogram B.V., handelende onder de naam Mercury Records enerzijds en [de band b.v.] anderzijds, het addendum bij deze overeenkomst, opgemaakt op 4 september 1996 tussen Mercury Records B.V. enerzijds en de heren B. [gedaagde 1], P. [eiser], [gedaagde 2], tezamen optredende en bekend staande onder de groepsnaam "[de band]" anderzijds en de Bandaankoop-overeenkomst, gesloten op 4 september 1996 tussen de besloten vennootschap [de band b.v.] enerzijds en Mercury Records anderzijds. 5.3. Bij laatstgenoemde overeenkomst werden de in de overeenkomst nader aangeduide (muziek)banden aan Mercury verkocht en geleverd voor een bedrag van ƒ 450.000,-. [eiser] heeft aangevoerd dat met name uit het bepaalde in artikel 4 kan worden afgeleid dat naast [de band b.v.] nog sprake is van een maatschap. Artikel 4 luidt: "(…) Koper is voor de exploitatie zoals genoemd in artikel 3 geen enkele vergoeding verschuldigd aan Verkoper, noch aan enige derde waaronder ten deze onder meer met name verstaan worden de uitvoerende kunstenaars en/of producers die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de Banden. Koper dient vanzelfsprekend haar verplichtingen jegens tekstdichter(s) en componist(en) na te komen. (..)" [eiser] heeft voorts gewezen op het bepaalde in artikel 5.5 van de overeenkomst, waarin is vastgelegd: "(…) Onder verwijzing naar hetgeen is vermeld in artikel 3 vrijwaart Verkoper Koper uitdrukkelijk tegen alle aanspraken welke derden (waaronder ten deze onder meer wordt verstaan de Groep "[de band]" en eventuele andere uitvoerende kunstenaars, producers en andere personen, die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de banden) tegen Koper zullen (doen) instellen wegens de uitoefening door Koper van de haar bij deze overgedragen rechten. (…)" Gedaagden hebben aangevoerd dat de overeenkomst werd aangegaan met [de band b.v.], vertegenwoordigd door [gedaagde 1], [gedaagde 2], [eiser] en [oudmanager 2] en dat Mercury met deze standaardbepalingen, vervat in de artikelen 4 en 5 beoogde gevrijwaard te blijven van aanspraken van de uitvoerende kunstenaars binnen [de band], zoals deze in de loop van de jaren in wisselende samenstelling had bestaan. Deze verklaring komt niet onaannemelijk voor en met gedaagden moet geoordeeld worden dat deze bepaling onvoldoende steun biedt aan [eiser]s stelling. 5.4. Ten aanzien van het Exclusieve Artiestencontract en het daarbij behorende addendum heeft [eiser] er op gewezen dat in het addendum, anders dan in het artiestencontract, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] de contractspartij van Mercury zijn. Dat contract is echter gesloten tussen Mercury Records en [de band b.v.], mede genoemd "de groep". Onder "de groep" wordt hier niet verstaan "de leden van de groep". Voor de inhoud van dat contract, waaronder de artikelen 3 en 4, heeft te gelden dat deze [de band b.v.] aangaan en niet de leden van de groep. [eiser] stelt dat hieruit het bestaan blijkt van een samenwerkingsverband naast [de band b.v.], welk samenwerkingsverband ook rechts-handelingen heeft verricht. Het addendum doet hier niet aan af, ook al zijn daarin [gedaagde 1], [eiser] en [gedaagde 2] samen de wederpartij van Mercury. Gedaagden hebben aangevoerd dat het addendum zo is opgesteld, omdat de platenmaatschappij had begrepen dat [gedaagde 1], en wellicht ook [gedaagde 2] en [eiser] buiten [de band b.v.] om soloprojecten wilden uitvoeren. Mercury wilde greep houden op die mogelijke activiteiten en stelde daarom de eis dat de individuele leden van de groep zich met hun solo-projecten ook aan haar zouden binden. De tekst van het addendum bevestigt deze uitleg door gedaagden. Anders dan [eiser] heeft aangevoerd kan uit de inhoud van het addendum niet worden afgeleid dat er naast [de band b.v.] sprake was van een samenwerkingsverband met eigen rechten en plichten, nu ingevolge het addendum [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] uitsluitend de verplichtingen van [de band b.v.] tegenover Mercury hebben overgenomen terzake van het opnemen van werken door [de band] of door een van de individuele leden van de band. Gedaagden hebben in dit verband voorts onweersproken aangevoerd dat Mercury de bijdrage in de kosten voor het vervaardigen van demonstratietapes door [de band] ad. ƒ 10.000,-- aan [de band b.v.] betaalt. Ook in het geval de Band-aankoopovereenkomst en het addendum in samenhang met elkaar worden bezien, kan daaruit niet geconcludeerd worden dat er een door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] gevormd samenwerkingsverband met eigen rechten en verplichtingen bestaat of bestond. 5.5. [de band b.v.] hebben ter ondersteuning van hun stelling dat er geen sprake was van een maatschapsverband als door [eiser] gesteld, maar dat de leden van de groep in de jaren 1997 en 1998 steeds op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, te weten de duur van de jaarlijkse tour, werkten, onweersproken aangevoerd dat [eiser] in zijn aangifte voor de loonbelasting steeds heeft aangegeven dat hij in loondienst bij [de band b.v.] werkzaam was. Voorts hebben zij er op gewezen dat [eiser] voor het jaar 1999 niet meer in loondienst -al dan niet via een uitzendbureau- wilde werken, zoals de andere leden van de groep, maar als zelfstandige. Met gedaagden moet geoordeeld worden dat uit het feit dat [eiser] eerst over 1999 een zelfstandigenverklaring heeft aangevraagd, kan worden afgeleid dat hij in de voorgaande jaren in loondienst van [de band b.v.] heeft gewerkt. Ook de inhoud van de door [eiser] in het geding gebrachte aanvraag zelfstandigenverklaring biedt steun aan de stelling van gedaagden dat [eiser] in loondienst werkzaam was. 5.6. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de aan de naam [de band] verbonden goodwill, en daarmee de aan die naam verbonden winstcapaciteit niet aan [beheermij b.v.] zijn verkocht en geleverd, maar bij [gedaagde 1], [gedaagde 2] en hemzelf zijn gebleven, onder meer aangevoerd dat slechts een geldzak is overgedragen. De koopprijs werd op 98,5 % van de intrinsieke waarde gesteld, bepaald door de balanswaarde vermeerderd met de stille reserves, maar exclusief de eventuele goodwill. Het verschil van 1,5% ziet op de bemiddelingsprovisie, gebruikelijk bij de overdracht van kasgeldvennootschappen. Bij een dergelijke overdracht gaat het de koper in het geheel niet om het voortzetten van de wel in de vennootschap zittende onderneming. Deze onderneming is vaak al voor de overdracht uit de vennootschap gehaald. Om te voorkomen dat de fiscus de opbrengst van de verkoop zou aanmerken als stakingswinst, waarover wel belasting betaald diende te worden, moesten de activiteiten van [de band b.v.] worden voortgezet. Dit was reden de geldstromen binnen [de band] via [de band b.v.] te laten lopen, zo heeft [eiser] betoogd. Dit strookt echter niet met de feitelijke gang van zaken. Door [beheermij b.v.] is wel degelijk de exploitatie van de onderneming voortgezet. Dat is ook steeds de bedoeling van partijen geweest. [gedaagde 1], [eiser] en [gedaagde 2] waren geen statutair bestuurders meer, maar werknemers met contracten voor bepaalde tijd. 5.7. [eiser] heeft, bezien in het licht van de gemotiveerde en met producties ondersteunde betwisting door gedaagden, onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat de goodwill verbonden aan de naam [de band] niet is overgedragen. De lezing van [eiser] ten aanzien van hetgeen de overeenkomst behelsde, vindt slechts steun in de brief van [oudmanager 2] van 27 september 2000 aan de raadsman van [eiser]. [oudmanager 2] heeft echter nadien verklaard dat hierin een foutieve weergave van zijn visie op de zaak is neergelegd, zodat zijn eerste verklaring als van onwaarde moet worden beschouwd. Aan de verklaring van [betrokkene] als neergelegd in de brief van 2 maart 2000 aan [eiser] en [oudmanager 2] moet voorbijgegaan worden, nu gesteld noch gebleken is dat deze bij de onderhandelingen voorafgaande aan de overdracht betrokken is geweest en de lezing van gedaagden ook niet wordt ontkracht door de inhoud van deze brief. 5.8. Ook de overige door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet tot de conclusie leiden dat de aan de naam [de band] verbonden goodwill niet is overgedragen aan [beheermij b.v.]. Ten aanzien van het feit dat in de geconsolideerde balans per 31 december 1996 van [de band pensioen b.v.] geen post voor goodwill is opgenomen, hebben gedaagden aangevoerd dat op het moment van overname de waarde van die goodwill op nihil is gesteld. [gedaagde 1], het bepalend gezicht van de groep, was ziek, gaf aan niet verder te willen en het was nog maar zeer de vraag of [de band] ooit nog zou optreden. In de onderhandelingen rond de verkoop is rekening gehouden met de mogelijkheid dat in de toekomst wel weer goodwill zou ontstaan. [beheermij b.v.]/[gedaagde 3] was bereid een financiële regeling te treffen voor die mogelijk ooit te ontstane goodwill, maar stelde daarbij wel de voorwaarde dat bij het optreden van badwill [eiser], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [oudmanager 2] daarin ook dienden te delen. De verkopers hebben dit voorstel expliciet afgewezen, ze wilden geen enkel ondernemersrisico meer lopen, zo hebben gedaagden aangevoerd. Ter onderbouwing hiervan hebben gedaagden een verklaring overgelegd van [gedaagde 1] van 28 september 2000 waarin hij onder meer schrijft: "(...) Omdat ondergetekende aan het eind van zijn krachten was, anders gezegd, geestelijk en lichamelijk helemaal op, hebben de aandeelhouders van [de band b.v.] ([gedaagde 1], [gedaagde 2], [oudmanager 2] en [eiser]) hun aandelen verkocht aan de heer [gedaagde 3] en ben ik volledig gestopt met alle activiteiten. Door de verkoop waren de oude aandeelhouders en dus ook ik, helemaal van [de band] af. (...) Wat bij de overname goodwill waarde had en was te benoemen is bij de verkoop betaald door de koper. De rest was nul. [gedaagde 3] heeft ons toen voor de keus gesteld. Voor mogelijk nieuw te vormen goodwill in de toekomst zouden wij een aandeel kunnen houden. Dat kon dan twee kanten op. Als de exploitatie van [de band] positief zou uitvallen bij goede resultaten zou dat uiteindelijk leiden tot een bijstelling omhoog van de koopprijs. Als de resultaten zouden tegenvallen, zouden wij een deel van de koopprijs dienen terug te betalen. Wij kregen dan dus ook op die manier toch weer een risico voor de bedrijfsvoering in de toekomst. Ik heb dat geweigerd, mede op advies van mijn broer, tevens register-accountant. Ik wilde geen risico meer in de toekomst. Als [gedaagde 3] kocht, kocht hij alles, ook het risico voor de toekomst. Voor een vaste koopprijs. Ik heb dit aan de andere bandleden verteld, ook [eiser], en die waren hiermee accoord. Wij hebben [de band] verkocht voor een vaste prijs zonder recht op goodwill aan de vennootschap van [gedaagde 3]. (....) In februari 1997 was ik weer wat opgeknapt en was ik wel bereid voor [de band b.v.] op te treden. Maar dan wel op een volledig andere manier dan wij vroeger zelf deden. Ik had ten eerste natuurlijk geen enkel financieel risico meer voor het optreden van [de band]. Door de verkoop van [de band b.v.] was alles overgegaan op [beheermij b.v.] wat [de band] betreft. Die had onder de naam [de band] ook een meisjesgroep mogen laten optreden of het zangkoor van het plaatselijke bejaardentehuis. (…)" In zijn verklaring van diezelfde datum schrijft [gedaagde 2]: "(…) In 1996/1997 hebben de oude aandeelhouders van [de band pensioen b.v.] aan [gedaagde 3] gevraagd of hij de hele onderneming van de band [de band] wilde kopen. Wij hebben toen alles verkocht aan [beheermij b.v.], waarvan de heer [gedaagde 3] de bestuurder was. [de band b.v.] was een dochteronderneming van die B.V. en kwam dus ook geheel in handen van de nieuwe eigenaar. Na betaling van de koopsom kon [de band b.v.] doen wat hij wilde. Wij waren niet verplicht om voor [de band b.v.] op te treden onder de naam [de band]. Maar [de band b.v.] was ook niet verplicht om met ons onder de naam [de band] op te treden. De nieuwe eigenaar zou ook een nieuwe meisjesgroep onder de naam [de band] mogen laten optreden. Zelf konden wij als oud-aandeelhouders (alleen of samen) niet meer met de naam aan de weg timmeren natuurlijk na de betaling van f. 2.400.000,-. (...)" Deze verklaringen vinden steun in hetgeen [broer gedaagde 1] schrijft in zijn brief van 13 juni 2001 aan de raadsman van gedaagden: "(...) Ten aanzien van de goodwill dient te worden opgemerkt dat ik aanvankelijk de indruk had (d.w.z. in de loop van 1996, toen mijn broer met het voorstel kwam om de aandelen te verkopen aan Bos & Partners en later aan [gedaagde 3]) dat het de aandeelhouders hoofdzakelijk te doen was om fiscale redenen, t.w. het vermijden van aanmerkelijk belang heffing als gevolg van een aanstaande wetswijziging per 1 januari 1997. Toen begin december 1996 de transactie definitief leek te worden, had ik de indruk dat mijn broer werkelijk overwoog om definitief te stoppen met [de band]. In de concept-overeenkomst stond niet specifiek vermeld of de goodwill wel of niet begrepen was in de overeenkomst. Ik ging ervan uit dat alle activiteiten van de groep [de band] waren begrepen in de vennootschappen [de band b.v.] en/of [de band pensioen b.v.] en dat eventuele goodwill dus tot de overgedragen (immateriële) activa behoorden. Als dit niet het geval zou zijn, had het voor de hand gelegen dat voor deze post een expliciete uitzondering in de overeenkomst was opgenomen; voorts vroeg ik mij af wat deze goodwill in geldswaarde nog zou betekenen indien de groep, of alleen mijn broer zou stoppen. Aangezien mij was meegedeeld dat de meeste opbrengstrechten u.h.v. platencontracten reeds in het verleden waren verkocht door de vennootschap, zag ik een eventuele goodwill alleen op het gebied van verkoop van post-mortale merchandising. Omdat ik ervan uitging dat met de aandelen ook de immateriële rechten overgingen, heb ik in mijn fax aan [gedaagde 3] op 8-12-1996 nog benadrukt dat behalve de koopovereenkomst m.b.t. de aandelen aanvullende afspraken dienden te worden gemaakt over verdeling van inkomsten tussen de nieuwe aandeelhouders en de oude aandeelhouders voor het geval dat [de band] in de toekomst weer zou gaan optreden. Toen ik mijn broer voorhield dat in feite na de aandelen overdracht iedereen die daartoe door de nieuwe aandeelhouder werd aangesteld onder de naam "[de band]" zou kunnen gaan optreden, reageerde hij op de zijn bekende genuanceerde wijze: "dan wens ik ze veel succes." (..)". 5.9. Hetgeen [eiser] overigens heeft aangevoerd, kan niet afdoen aan de door gedaagden gegeven lezing. Niet valt in te zien in hoeverre het feit dat de aandeelhouders van [de band pensioen b.v.] al eind 1995 hebben besloten de vennootschap te verkopen om zo het opgespaarde kapitaal op hun bankrekening te krijgen, invloed kan hebben op de vaststelling van de waarde van de goodwill eind 1996. Tegenover de verklaring van [eiser] dat [gedaagde 1] eind 1996 in het geheel niet van plan was te stoppen, staan de verklaringen van [gedaagde 1] en [broer gedaagde 1], waaruit blijkt dat [gedaagde 1] met name in de periode november 1996 /januari 1997 een ernstige inzinking had, hetgeen ook wordt onderschreven door verschillende perspublicaties. Het feit dat [gedaagde 1] half januari 1997 een vergadering van Loc 7000 heeft bijgewoond over de tour van [de band] in 1997 is niet in tegenspraak met die verklaring. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat het stoppen van een groep niet zonder meer tot gevolg heeft dat daarmee ook voor de toekomst een einde komt aan het commercieel/financieel gewin uit die groep. Aan deze stelling wordt voorbijgegaan, nu daaruit niet volgt dat [gedaagde 1] eind 1996 het plan had met zijn optreden voor [de band] door te gaan en uit de verklaringen van [gedaagde 1] en [broer gedaagde 1] blijkt dat over de situatie dat [de band] zou "herleven" juist uitdrukkelijk gesproken was en besloten was dat men in de toekomst geen ondernemersrisico wenste te nemen. Zij hadden ervoor gekozen hun aandelen te verkopen aan [beheermij b.v.] en hebben de opbrengst daarvan genoten. Ook het feit dat [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 4 september 1996 de hiervoor besproken overeenkomsten voor de duur van 10 jaar hebben gesloten leidt niet tot de door [eiser] voorgestane conclusie. Integendeel, uit het addendum bij het artiestencontract kan worden afgeleid dat de platenmaatschappij er ernstig rekening mee hield dat [gedaagde 1] of de andere bandleden zich zouden gaan bezig houden met solo-projecten naast of in plaats van [de band]. 5.10. Voor zijn stelling dat de winsten die gemaakt worden en werden met het optreden van [de band] pondspondsgewijs aan [gedaagde 1], [gedaagde 2] en hemzelf toekomen, heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door gedaagden evenmin voldoende bewijs geleverd. Hij heeft ter adstructie van zijn stelling verwezen naar een aantal notities van [Z], een bedrijf van [gedaagde 3], en van [gedaagde 3] zelf, waarin voor de jaren 1997 en 1998 voorstellen worden gedaan voor verdeling van de met de optredens behaalde winst. In deze notities is steeds sprake van een pondspondsgewijze verdeling van de netto winst tussen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser] na aftrek van een aan [gedaagde 3]/[de band b.v.] te betalen percentage en van de salariskosten voor de bandleden [bandlid 3] en [bandlid 2]. Uit deze notities kan echter niet worden afgeleid dat [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [de band b.v.] een recht op winstdeling geldend kunnen en konden maken. [gedaagde 3] heeft in dit verband verklaard dat in de jaren 1997, 1998 en 1999 steeds met de leden van de band voorafgaande aan de tour afspraken werden gemaakt over de verdeling van de winst. Omdat hij de exploitatie van [de band] wilde voortzetten en er belang bij had de leden van de band aan hem te binden, heeft hij [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in 1997 en 1998 een gelijk aandeel in de winst aangeboden. Over 1999 is een andere wijze van verdeling ingevoerd. Onder meer omdat hij onderkent dat de naam [de band] niets waard is zonder [gedaagde 1], heeft hij alleen aan [gedaagde 1] over het jaar 1999 een aandeel in de winst aangeboden. Daarnaast is voorgesteld dat de overige bandleden [eiser], [gedaagde 2], [bandlid 2] en [bandlid 3] een voor ieder gelijk, vast basissalaris zouden krijgen zonder winstgerechtigdheid jegens [de band b.v.] Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] en [bandlid 2] verklaren uitdrukkelijk dat alle leden van de band, en dus ook [eiser], met dat voorstel over 1999 akkoord zijn gegaan. Het feit dat aan [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over 1997 en 1998 een winstaandeel is uitgekeerd, doet geen afbreuk aan de stelling van gedaagden dat de leden van de band sedert 1997 bij [de band b.v.] in loondienst zijn. Het ontvangen van loon staat er immers niet aan in de weg dat aan de werknemer ook een tantième wordt betaald. 5.11. Nu het bestaan van een samenwerkingsverband tussen [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als door [eiser] gesteld, niet is komen vast te staan, er voorts geen bewijs is geleverd voor de stelling van [eiser] dat de leden van die maatschap recht hebben op de winsten die gemaakt worden met de optredens van [de band] alsmede voor zijn stelling dat de goodwill verbonden aan de naam [de band] bij deze maatschap is gebleven, zijn de vorderingen van [eiser] onder I, II, III, IV niet voor toewijzing vatbaar. 5.12. [eiser] heeft zijn vordering gedaagden te veroordelen tot betaling van een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding gebaseerd op het volgende. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] plegen wanprestatie jegens hem, dan wel handelen onrechtmatig door hun weigering hem nog in de groep te laten spelen. [de band b.v.] heeft [gedaagde 1] ertoe aangezet zich ten koste van de andere leden van de groep te verrijken. Zij diende de belangen van alle leden van de band te behartigen, maar heeft alleen haar eigen belangen en die van [gedaagde 1] gediend, daarbij de belangen van [eiser] (en [gedaagde 2]) op onredelijke wijze opofferend. [de band b.v.] heeft aldus wanprestatie gepleegd en een zorgvuldigheidsnorm geschonden. [gedaagde 3] kan met [de band b.v.] vereenzelvigd worden, haar onrechtmatig handelen kan ook aan hem worden toegerekend. Daarnaast heeft [gedaagde 3] als registeraccountant vele tuchtregels geschonden en [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onjuist geïnformeerd bij de verkoop van de aandelen in [de band pensioen b.v.] aan [beheermij b.v.] 5.13. Deze stellingen van [eiser] kunnen echter niet slagen. Gedaagden hebben onweersproken gesteld dat bij de evaluatievergadering na afloop van de tournee 1999 door [gedaagde 1], [gedaagde 2], [bandlid 3] en [bandlid 2] is aangegeven dat zij niet meer met [eiser] in de band wilden spelen en dat dit voor [gedaagde 3]/[de band b.v.] aanleiding was [eiser] te berichten dat hij niet meer zou worden ingeschakeld voor de tour 2000. Hieruit kan worden afgeleid dat aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] op rechtsgeldige wijze een einde is gekomen, namelijk door het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde tijd, te weten de duur van de tournee. Daarbij komt dat niet gezegd kan worden dat [gedaagde 1], [gedaagde 2], [bandlid 2] en [bandlid 3] onredelijk handelden door hun weigering nog met [eiser] te spelen. Zowel [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als [bandlid 2] verklaren dat [eiser] de sfeer in de groep zodanig verziekte door steeds weer zijn ontevredenheid over de afgesproken financiële regeling te uiten dat het zelfs tijdens de optredens zichtbaar werd. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken. Zoals hiervoor al is overwogen bestond tussen [eiser] en [de band b.v.] steeds een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur. De beslissing om [eiser] al dan niet voor 2000 een arbeidsovereenkomst aan te bieden lag derhalve uitsluitend bij [de band b.v.]. Dat [de band b.v.] daarbij ernstig rekening hield met de mededeling van de overige bandleden dat in het geval aan [eiser] weer een arbeidsovereenkomst voor 2000 aangeboden zou worden, zij een dergelijk aanbod zouden afwijzen, is evident. De stelling van [eiser] dat [de band b.v.] de belangen van alle leden van de band diende te behartigen, berust op zijn stelling dat er tussen de leden van de groep en [de band b.v.] een overeenkomst van opdracht bestond. Die laatste stelling kan niet gevolgd worden, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat tussen [de band b.v.] en de leden van [de band] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur bestond en geen overeenkomst van opdracht. Van wanprestatie of schending van een zorgvuldigheidsnorm door [de band b.v.] was dan ook geen sprake. Het enkele feit dat [de band b.v.] voor het jaar 1999 aan [gedaagde 1] wel een aandeel in de winst aanbood, maar niet aan de overige bandleden, kan niet tot de conclusie leiden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld of wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiser]. [eiser] heeft zijn stelling dat [gedaagde 3] de leden van de groep onjuist heeft voorgelicht rond de verkoop niet nader toegelicht, terwijl deze stelling kennelijk ook door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet wordt onderschreven. Zijn stelling dat [gedaagde 3] als register-accountant vele tuchtregels heeft geschonden, heeft [eiser] evenmin nader toegelicht, zodat zij verworpen moet worden. 5.14. Aan het aanbod van [eiser] bewijs te leveren van zijn stellingen wordt voorbijgegaan. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is voldoende komen vast te staan dat bij de overdracht van de aandelen in [de band pensioen b.v.] en daarmee ook van [de band b.v.] aan [beheermij b.v.] alle activa, waaronder de goodwill en het exploitatierecht van [de band], en alle passiva zijn overgegaan naar de [beheermij b.v.] en dat [gedaagde 1], [eiser] en [gedaagde 2] geen statutair besteuurder meer waren, maar steeds voor bepaalde tijd in loondienst traden bij [de band b.v.] De inhoud van de bandaankoop-overeenkomst, het artiestencontract en het addendum leidt niet tot een ander oordeel en hetgeen [eiser] overigens heeft aangeboden te bewijzen, zo hij al slaagt in dat bewijs, doet aan dat oordeel evenmin af. 5.15. Dit alles leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met zijn veroordeling in de kosten van de procedure. De beslissing De rechtbank, rechtdoende, wijst de vorderingen af; veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden gevallen en begroot op € 3.559,-- (ƒ 7485,--) voor verschotten en € 8.896,-- (ƒ 19.604,20) voor salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A.M. van der Kallen, S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en J.A.M. Strens-Meulemeester en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2002. AP/ST/VR/KA