Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9629

Datum uitspraak2002-01-16
Datum gepubliceerd2002-02-27
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/00769
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 00/00769 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P] (hierna: de Inspecteur) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 nummer : [0.H57] zitting : op 2 januari 2002 te Arnhem waarbij verschenen : [de Inspecteur] waarbij niet verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde, zonder kennisgeving aan het Hof, hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen bij aangetekende brief van 5 december 2001, welke brief blijkens retourkaart PTT-Post op 5 december 2001 op het adres van de gemachtigde van belanghebbende is uitgereikt. gronden: 1. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 heeft belanghebbende zijn belastbare inkomen aangegeven voor ƒ 24.139. Deze aangifte is door de Inspecteur, bij het vaststellen van de aanslag met dagtekening 31 oktober 1997, gevolgd. 2. Op 15 oktober 1998 ontvangt de Inspecteur informatie van de FIOD over een onderzoek dat door de FIOD is gedaan naar de handel in gebruikte auto's. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de stad [Q] waar wekelijks een automarkt wordt gehouden. Op die markt mag alleen door vergunninghouders worden gehandeld. Kopers van de aangeboden auto's zijn zowel handelaren als particulieren. Uit dit onderzoek is de FIOD gebleken dat er particulieren zijn die niet uitsluitend auto's kopen voor particulier gebruik, maar deze kopen met het doel deze voertuigen weer met winst te verkopen. Teneinde de namen van deze particulieren te achterhalen heeft de FIOD informatie ingewonnen bij een tweetal verzekeringsmaatschappijen, waarvan het de FIOD bekend is dat zij de enige in Nederland zijn die bereid zijn dergelijke voertuigen te verzekeren, en bij de Rijksdienst Wegverkeer (hierna: de RDW). 3. Ter zitting heeft de Inspecteur, in aanvulling op hetgeen reeds in zijn verweerschrift en de overige tot het geding behorende stukken is vermeld, nog de volgende toelichting gegeven over de wijze waarop de FIOD de gegevens heeft verzameld. Allereerst heeft de FIOD bij de twee verzekeringsmaatschappijen de namen opgevraagd van personen die gedurende ongeveer twee weken auto's verzekeren. Vervolgens is informatie ingewonnen bij de RDW teneinde informatie te verkrijgen over de kentekens van de auto's die op naam van die personen staan of hebben gestaan. 4. Tot de gedingstukken behoort een 'overzicht aansprakelijkheden natuurlijke personen' van 26 juni 1998, waaruit blijkt dat in het jaar 1995 op naam van belanghebbende 21 kentekens staan geregistreerd, waarvan er 17 op voormelde datum nog steeds op naam van belanghebbende stonden, en 4 gedurende een korte periode op naam van belanghebbende hebben gestaan. 5. De Inspecteur heeft de betekenis van de aanduidingen in dit overzicht in zijn verweerschrift toegelicht. Het Hof ziet geen aanleiding aan deze uitleg van de Inspecteur te twijfelen en acht aannemelijk dat op basis van dit overzicht geconcludeerd kan worden dat de 17 auto's waarvan het kenteken op 26 juni 1998 nog op naam van belanghebbende stond, door hem naar Polen zijn uitgevoerd en verkocht, en de 4 auto's, waarvan het kenteken gedurende korte tijd op naam van belanghebbende heeft gestaan, niet in Polen maar elders zijn verkocht. 6. Op basis van het onderzoek van de FIOD heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd met dagtekening 5 november 1999, waarbij hij het belastbare inkomen van belanghebbende heeft verhoogd met ƒ 21.584 en vastgesteld op ƒ 45.723, welk bedrag als volgt is samengesteld: - vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 24.139 - inkomsten uit arbeid uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964) ƒ 21.000 - minder aftrekbare kosten ƒ 584 Totaal van de correcties ƒ 21.584 Belastbare inkomen (nieuw) ƒ 45.723 De in de navorderingsaanslag begrepen belasting is door de Inspecteur, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nog verhoogd met een boete van 100%, welke boete hij, op grond van het bepaalde in paragraaf 21, tweede lid van het Voorschrift administratieve boeten 1993, heeft kwijtgescholden tot op 50%, hetgeen resulteert in een boete van ƒ 4.063. 7. De Inspecteur is bij het vaststellen van het bedrag dat belanghebbende als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) heeft genoten uitgegaan van een netto winstmarge van ƒ 1.000. Tot deze winstmarge is hij gekomen door aan de hand van de kentekens van de auto's de gemiddelde ouderdom van de auto's vast te stellen en met behulp van dit gegeven en de prijslijsten van de ANWB de gemiddelde winst te bepalen. De door belanghebbende genoten inkomsten uit arbeid met de handel in auto's zijn vervolgens als volgt berekend: 17 geëxporteerde auto's x ƒ 1.000 ƒ 17.000 4 verkochte auto's x ƒ 1.000 ƒ 4.000 Totaal ƒ 21.000 8. Belanghebbende bestrijdt dat door hem handel is gedreven in auto's en dat hij inkomsten uit deze handel heeft genoten. Tevens is belanghebbende van mening dat het voor hem onmogelijk is de vermeende verkopen te bestrijden, omdat door de Inspecteur niet wordt aangegeven op welke verkopen een en ander betrekking heeft. 9. Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in het van hem te vergen bewijs, nu de Inspecteur met de resultaten van het onderzoek van de FIOD een begin van bewijs heeft geleverd en de redelijke verdeling van de bewijslast vervolgens met zich meebrengt dat belanghebbende niet meer kan volstaan met de hiervoor onder 8. aangehaalde stelling. Het ligt op de weg van belanghebbende om nader te verklaren omtrent datgene wat met de op zijn naam geadministreerde auto's is gebeurd, wie winst bij de verkoop van de auto's heeft gemaakt en hoeveel winst is gemaakt. Met name heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens die staan vermeld op het hiervoor onder 4. genoemde overzicht onjuist zijn. Als gevolg van de wijze waarop belanghebbende zich in dit geding heeft verweerd, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat de door de Inspecteur gehanteerde netto winstmarge van ƒ 1.000 per auto te hoog is. Nu ook overigens niet is gebleken dat de Inspecteur de nagevorderde inkomstenbelasting op onredelijke wijze heeft berekend, en de Inspecteur naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende met de handel in auto's heeft deelgenomen aan het economische verkeer, en dat hij de behaalde voordelen heeft beoogd en ook redelijkerwijs kon verwachten, wijst het Hof de bezwaren van belanghebbende tegen de door de Inspecteur nagevorderde inkomstenbelasting af. 10. Belanghebbende heeft met betrekking tot de verhoging niets aangevoerd. Het Hof acht door de Inspecteur voldoende bewezen dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat bij het opleggen van de aanslag te weinig inkomstenbelasting is geheven. 11. De door belanghebbende aangevoerde gronden geven mitsdien geen aanleiding het beroep gegrond te verklaren. De Inspecteur heeft echter, na correctie van het bij inkomsten uit vroegere arbeid behorende bedrag van ƒ 584, verzuimd artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toe te passen. Belanghebbende heeft alsnog recht op aftrek van ƒ 2.139. slotsom: Het beroep is gedeeltelijk gegrond. proceskosten: Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, overeenkomstig de in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgestelde normering, vast op 1 punt maal € 322,18 maal wegingsfactor 0,5 in verband met het gewicht van de zaak, maal 1 in verband met het aantal samenhangende zaken, ofwel op € 161,09. beslissing: Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de Inspecteur; - vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 19.777,56, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 161,09 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden; - gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 27,23. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2002 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.C.G.J. van Well) (J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 januari 2002 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.