Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9738

Datum uitspraak2002-02-14
Datum gepubliceerd2002-03-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers97/21525
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER Nr. 97/21525 HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH U I T S P R A A K Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1993. 1. Ontstaan en loop van het geding De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van fl. 1.445.139,=. Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de derde meervoudige Belastingkamer van het Hof van 18 april 2001 te ´s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. drs. A, verbonden aan B Accountants & Belastingadviseurs te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot partijen gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2(, en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden. De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgehad met gesloten deuren ter zitting van de eerste meervoudige Belastingkamer van het Hof van 19 september 2001 te ´s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de belanghebbende, de heer A voornoemd, alsmede de Inspecteur. Nu zowel de Kamer als de samenstelling ervan bij de mondelinge behandeling van 19 september 2001 een andere was dan die bij de mondelinge behandeling van 18 april 2001, heeft de voorzitter bij de aanvang van de zitting van 19 september 2001 een samenvatting gegeven van hetgeen partijen ter zitting van 19 april 2001 over en weer naar voren hebben gebracht. Partijen hebben desgevraagd uitdrukkelijk verklaard zich met deze samenvatting te verenigen. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen van 18 april 2001 en 19 september 2001, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende vormt tezamen met haar dochtervennootschappen, de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid C B.V. en D B.V., een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Haar activiteiten bestaan uit de handel in chocolaterieën. 2.2. Belanghebbende bezit begin 1993 aandelen in, en schuldvorderingen op de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (hierna: E). Belanghebbende heeft in het jaar 1993 deze aandelen en schuldvorderingen verkocht. 2.3. De doelstelling van E is het kopen en verkopen van onroerende goederen, het exploiteren daarvan, het verwerven en vervreemden van aandelen in naamloze vennootschappen met een soortgelijk doel, alles in de meest uitgebreide zin van het woord. Het Hof verwijst voor de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de oprichting van E, de koppeling van de aandelen E aan de schuldvorderingen en de onderliggende huurrechten en meer in het bijzonder de huurcontracten die een bepaling bevatten volgens welke de zogenoemde Algemene Voorwaarden van toepassing zijn, naar de feiten zoals vastgesteld in de, tot de gedingstukken behorende, uitspraak van het Gerechtshof te ´s-Gravenhage van 8 maart 1984, rolnummer 126/83 M II, alsmede naar het, in de overwegingen van genoemde uitspraak weergegeven, samenstel van rechtshandelingen resulterend in een regeling van de rechtsverhouding van de economische eigenaren van de als Galerij-complex geduide onroerende zaak. 2.4. Bij overeenkomst van koop en verkoop koopt belanghebbende op 27 september 1982 17 aandelen E, genummerd 986 tot en met 1002, voor fl. 85.000,=. De aandelen zijn onverbrekelijk verbonden met het niet opzegbare huurrecht alsmede met de waardeverandering van het huurrecht van pand F (hierna: pand 1). Krachtens overeenkomst tot overdracht van aandelen en schuldvorderingen van 19 juli 1991 verwerft belanghebbende 21 aandelen E, genummerd 0354 tot en met 0374, en 28 schuldvorderingen op E tegen een koopsom van fl. 425.000,=, omvattend een gelijkluidende gerechtigdheid met betrekking tot pand G te H (hierna: pand 2). De boekwaarde van de voormelde aandelen en schuldvorderingen is per 1 januari 1993 gesteld op de kostprijs. Voor het gebruik van pand 1 en pand 2 betaalt belanghebbende aan E een huur die aanmerkelijk lager is dan de economische huurwaarde van die panden. Ten tijde van de verkoop van de aandelen in 1993 was pand 2 in eigen gebruik en pand 1 onderverhuurd aan derden. Bij notariële akte van 28 september 1993 verkoopt en levert belanghebbende voormelde 21 aandelen, rechtgevende op de exploitatie van pand 2, alsmede 28 schuldvorderingen, zoals omschreven in de akte, voor fl. 915.000,=. Bij notariële akte van 3 december 1993 verkoopt en levert belanghebbende 17 aandelen E alsmede de daarmede verbonden exploitatierechten van pand 1 voor fl. 835.000,=. 2.5. De aangifte voor de vennootschapsbelasting 1993 ten name van belanghebbende is ingediend op 23 augustus 1995. De Inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting 1993, gedateerd 31 juli 1997, opgelegd naar een belastbaar bedrag van fl. 1.445.139,=, waarbij hij het transactieresultaat, behaald met de verkoop van de aandelen E alsmede de 28 schuldvorderingen als voormeld, ad fl. 1.240.000,= tot de belastbare winst heeft gerekend. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is, naar zij ter zitting van 19 september 2001 uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog in geschil het antwoord op de navolgende vraag. Valt het voordeel opgekomen bij de verkoop van de aandelen E onder de deelnemingsvrijstelling als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. De Inspecteur heeft hierbij aangetekend de post afschrijving onroerend goed uit de jaren vóór 1993 in het onderwerpelijke jaar als aftrekpost te willen accepteren indien de nog in geschil zijnde vraag in zijn voordeel wordt beantwoord. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter beide zittingen geen nieuwe argumenten toegevoegd. 3.3. Belanghebbende heeft ter zitting van 19 september 2001, in afwijking van de van haar afkomstige stukken, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van fl. 121.839,=. 3.4. De Inspecteur heeft ter zitting van 19 september 2001, in afwijking van de van hem afkomstige stukken, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van fl. 1.361.839,=. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Belanghebbende bezit de in 2.4 omschreven aandelen E die minder dan vijf percent van het gestorte aandelenkapitaal van E vertegenwoordigen. Dit belang is destijds door belanghebbende verworven voor het verkrijgen van een huurrecht, met het doel een winkel in chocolaterieën te exploiteren. Deze exploitatie vond van 1982 tot eind 1991 plaats in pand 1 en aansluitend, na verhuur van pand 1, in pand 2. Voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling is bepalend de functie van het bezit van de aandelen. Nu belanghebbende de aandelen niet aanhield als belegging is naar het oordeel van het Hof voldaan aan de eisen die artikel 13, derde lid, van de Wet stelt om een aandelenbezit van minder dan vijf percent gelijk te stellen met een deelneming (Hoge Raad, 14 maart 2001, nr. 36.145, VN 2001/17.23). 4.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 3 februari 1999, nr. 96/4033, r.o. 5.1.2 tot en met 5.1.4, betreffende een gelijkluidend beroep op de deelnemingsvrijstelling bij verkoop van aandelen E, en onder overneming van die gronden, is het Hof van oordeel dat het zwaartepunt van de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen belanghebbende en de E is gelegen in het daarmee onlosmakelijk verbonden huurcontract dat belanghebbende heeft met betrekking tot pand 1 en pand 2 en gaat de waardestijging van de huurrechten van pand 1 en pand 2 louter belanghebbende aan. Het bij de vervreemding van de aandelen opgekomen voordeel is uit dien hoofde geheel toe te rekenen aan de vervreemding van de daarmede verbonden huurrechten. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof, voldoende gemotiveerd gesteld dat de waarde van de aandelen E en de schuldvorderingen op E ten tijde van de verkoop niet hoger is dan de boekwaarde van de aandelen, onderscheidenlijk de schuldvorderingen. Belanghebbende heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat die waarde op een hoger bedrag moet worden gesteld. Het uit de verkoop als omschreven in 2.4 behaalde voordeel is derhalve geheel toe te rekenen aan de vervreemding van de huurrechten van pand 1 en pand 2. 4.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het aanhouden van de voormelde aandelen E in de lijn ligt van de normale uitoefening van de door belanghebbende gedreven onderneming en derhalve sprake is van een deelneming als bedoeld in artikel 13, lid 3, van de Wet, maar dat het voordeel dat is opgekomen bij de verkoop van de aandelen is toe te rekenen aan de vervreemding van de huurrechten. 4.4. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval zijn partijen het eens dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van fl. 1.361.839,= 5. Proceskosten In de omstandigheid dat de aanslag wordt verminderd, vindt het Hof, nu bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 3,5 punten maal fl. 710,= maal vermenigvuldigingsfactor 2, ofwel fl. 4.970,=. 6. Beslissing Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van fl. 1.361.839,=, veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van Euro 2.255,29 (fl. 4.970,=), wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten met vergoeden en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van Euro 36,60 (fl. 80,=). Aldus vastgesteld op 14 februari 2002 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J.W.J. Huige en H.M.N. Schonis, leden, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, waarnemend-griffier. Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 februari 2002 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.