Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9896

Datum uitspraak2002-03-08
Datum gepubliceerd2002-03-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36666
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.666 8 maart 2002 JV gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Marne (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 oktober 2000, nr. 9/97, betreffende na te melden aan de Staat der Nederlanden opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1995 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak Strandweg 1 te Lauwersoog op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente De Marne opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 156.121.000, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van B en W zijn gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een heffingsgrondslag van ƒ 97.000.000. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van de Griffier van de Hoge Raad van 16 november 2001 zijn inlichtingen gevraagd aan de gemeentesecretaris betreffende de publicatie van de Verordering op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelasting 1995 van de gemeente De Marne. Deze heeft bij brief van 5 december 2001 geantwoord. 3. Beoordeling van de klachten 3.1De klachten houden in de eerste plaats in dat het Hof door bij de waardering van de ongebouwde eigendommen rekening te houden met de ten tijde van de peildatum gerealiseerde prijzen voor vergelijkbare grond in plaats van met de uitgifteprijzen die de gemeente De Marne hanteert voor grond met dezelfde bestemming op een vergelijkbare locatie, een innerlijk inconsistent en daardoor onjuist en onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. 3.2De klachten falen in zoverre, omdat het Hof vrij was in de keuze van de waarderingsmethode die naar zijn oordeel tot de beste benadering van de waarde van de grond leidt. De omstandigheid dat het Hof bij de waardering van het complex als geheel in het voetspoor van partijen een waardering naar de gecorrigeerde vervangingswaarde tot uitgangspunt heeft genomen, maakt 's Hofs oordeel niet inconsistent, nu het Hof kennelijk heeft bevonden dat waardering van de tot het militaire complex behorende grond op de gecorrigeerde vervangingswaarde niet tot een hogere waarde zou leiden. 's Hofs oordeel geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het kan voor het overige, als van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk. 3.3De klachten verwijten het Hof in de tweede plaats dat het bij zijn oordeelsvorming rekening heeft gehouden met feiten en omstandigheden die zich na de waardepeildatum hebben voorgedaan. 3.4. De klachten falen in zoverre wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het Hof is kennelijk uitgegaan van hetgeen op de waardepeildatum omtrent het toekomstige gebruik van de onderwerpelijke onroerende zaak mocht worden verwacht in het licht van zich toen tegen de normalisering van de betrekkingen met het vroegere Oostblok aftekenende ontwikkelingen op defensiegebied. 3.5 De klachten falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2002. Van B en W wordt ter zake van het door hen ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 630.