
Jurisprudentie
AE0049
Datum uitspraak2002-02-13
Datum gepubliceerd2002-03-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100502/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100502/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200100502/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 december 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Hengelo (Ov.).
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 1996 hebben burgemeester en wethouders van Hengelo (Ov.) (hierna: burgemeester en wethouders) aan appellant met toepassing van artikel 3, onder B, sub II, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied 1974 (hierna: het bestemmingsplan), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning met bedrijfsschuren op het perceel [adres] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Nadat de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) bij uitspraak van 9 juni 1998 hun eerdere beslissing op bezwaar had vernietigd, hebben burgemeester en wethouders bij besluit van 12 mei 2000 het door [bezwaarde 1 en 2] (hierna: [bezwaarde]) tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken en de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van een bedrijfswoning met bedrijfsschuren alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 19 april 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2000, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 september 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 4 oktober 2001 heeft [bezwaarde] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. H.B.M. Bosman en mr. R. Greutink, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming “Agrarisch gebied”.
Ingevolge artikel 3, aanhef, van de planvoorschriften zijn deze gronden primair bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en voorzover de uitoefening van het agrarisch bedrijf zich daar niet tegen verzet, voor de instandhouding van aanwezige waardevolle landschapselementen, te weten kampjes (eenmansesjes), houtwallen, boomgroepen, fraaie alleenstaande bomen, beekdalen en wegen.
Ingevolge artikel 3, lid A.I, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, mogen binnen de grenzen van het op de kaart aangegeven bouwblok bedrijfsgebouwen worden opgericht ten dienste van één agrarisch bedrijf.
Krachtens artikel 3, lid B.II, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A.I, voor het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf met één daarbij behorende bedrijfswoning, mits:
a. de in lid A.I genoemde maten, alsmede de navolgende maten in acht worden genomen:
1. oppervlakte bouwperceel minimaal 1 ha;
2. perceelbreedte minimaal 60 m;
3. inhoud hoofdbedrijfsgebouw minimaal 600 m3;
b. de aanvraag is gericht op de oprichting van één of meer gebouwen voor agrarische bedrijfsvoering;
d. de desbetreffende raadscommissie over de aanvraag is gehoord;
e. van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 5, van de planvoorschriften wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan: een akker- en/of weidebouwbedrijf, een veehouderij, inclusief varkens- en pluimveehouderij, een fruitteelt-, een groenteteelt-, een bloementeelt-, een champignon- of een boom- en heester-kwekersbedrijf, ofwel een uit twee of meer van dergelijke bedrijfstakken samengesteld bedrijf, waarvan de produktie geheel of grotendeels voor verkoop bestemd is.
2.2. In de planvoorschriften is niet de eis opgenomen dat bij de vestiging van een agrarisch bedrijf sprake moet zijn van een volwaardig bedrijf. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde vrijstellingsbepaling voeren burgemeester en wethouders evenwel het beleid dat sprake moet zijn van een volwaardig bedrijf. Dit beleid is niet onredelijk te achten. In het onderhavige geval is volgens het deskundigenrapport sprake van een volwaardig bedrijf bij een grondoppervlak van 5 ha. Uit de stukken is gebleken dat appellant op 24 september 1998 4 ha, 3 a en 19 ca grond in eigendom had. Uit de stukken moet verder worden afgeleid dat appellant door verlenging van een eerdere grondgebruiksverklaring op 1 mei 2000 1,18 en 0,83 ha grond in gebruik had. Niet is gebleken dat het hiervoor genoemde beleid van de gemeente erop ziet dat het gestelde criterium van 5 ha om te kunnen voldoen aan de eis van een volwaardig bedrijf niet tevens betrekking kan hebben op gronden elders. Ten tijde van de beslissing op bezwaar, op 12 mei 2000, voldeed appellant derhalve aan het criterium van 5 ha. Dit in aanmerking genomen hadden burgemeester en wethouders naar het oordeel van de Afdeling bij afweging van de betrokken belangen aan de belangen van appellant, die in de gemeente Hengelo twee maal zijn bedrijf heeft moeten verplaatsen in het kader van het algemeen belang en waarvan deze vestiging van het bedrijf het gevolg is, doorslaggevende betekenis moeten toekennen en hadden zij in redelijkheid de vrijstelling en de bouwvergunning niet kunnen weigeren. De belangen van [bezwaarde] zijn, gelet op de ruime afstand waarop zijn woning en bedrijf zich van het onderhavige perceel bevinden, niet dusdanig dat daarover anders moet worden geoordeeld. De rechtbank heeft een en ander miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 21 december 2000, 00/452 WW44 W1 A;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Hengelo van 12 mei 2000, BD20852;
V. draagt burgemeester en wethouders van Hengelo op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat de gemeente Hengelo aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op
58-358.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,