Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0099

Datum uitspraak2002-03-07
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAwb 00/1367 en Awb 00/1457
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onvoldoende onderbouwd dat perceel in het buitengebied ligt. Weigering verklaring van geen bezwaar ten behoeve van een woning. Verweerder heeft zijn standpunt dat het onderhavige perceel in het buitengebied ligt onderbouwd door te wijzen op het bestemmingsplan Buitengebied 1993 en de streekplankaart. Verweerder is, toen nadien van gemeentezijde werd betoogd dat de situering van dit perceel in het buitengebied op een vergissing berustte, niet inhoudelijke op deze argumentatie ingegaan, doch heeft zonder meer vastgehouden aan het bestemmingsplan en de streekplankaart, die slechts een globale indicatie van dorpskernen bevat, zonder exacte begrenzing. Verweerder heeft het standpunt dat het onderhavige perceel in het buitengebied ligt onvoldoende onderbouwd. Het is veeleer aannemelijk te achten dat de situering in het buitengebied op een vergissing berust en dat het perceel materieel behoort tot de dorpskern C. De afstand tussen de dorpskernen C en D bedraagt slechts ongeveer 300 meter, zodat van een substantieel buitengebied geen sprake is. Bestreden besluit vernietigd wegens strijd met art. 3:4.2 Awb en art. 19 WRO (oud). Gedeputeerde Staten van Gelderland, verweerder. mr. F.H. de Vries


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Reg.nr.: Awb 00/1367 en Awb 00/1457 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel, te Kerkdriel, en 2. A, wonende te B, eisers, en Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 27 juni 2000. 2. Procesverloop Bij besluit van 16 november 1999 heeft verweerder geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven ten behoeve van het oprichten van een woning aan de C-weg te B. Tegen dit besluit hebben beide eisers in de onderhavige zaak bezwaar gemaakt. Op 14 juni 2000 heeft kamer I van de Commissie bezwaar- en beroepschriften van verweerders provincie verweerder geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder de bezwaren onder verwijzing naar voornoemd advies ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is op 18 juli 2000 en op 4 augustus 2000 beroep ingesteld door respectievelijk eiser sub 2 en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel (eiser sub 1, hierna: het College). Op 15 en 21 september 2000 heeft verweerder verweerschriften ingediend naar aanleiding van beide beroepen. De beroepen zijn ter zitting behandeld op 8 februari 2002. Namens het College was daarbij aanwezig A.G. van Liempt; eiser sub 2 was in persoon aanwezig. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door drs. W.J.A. van de Broek. 3. Overwegingen Eiser sub 2 heeft op 22 april 1997 het College verzocht het bestemmingsplan Buitengebied 1993, perceel C-weg te Velddriel (sectie M nr. 1528) te wijzigen van "agrarisch kernrandgebied" in "woningbouw", teneinde op het perceel C-weg 25 zo spoedig mogelijk te gaan bouwen. Ingevolge het bestemmingsplan Velddriel-dorp uit 1972 rustte op dit perceel de bestemming "woningbouw"; in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 is deze bestemming gewijzigd in "agrarisch kernrandgebied". In reactie op dit verzoek heeft het College eiser sub 2 op 16 juli 1997 bericht voornemens te zijn hem middels de procedure van (het toenmalige) artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) juncto artikel 50 lid 5 van de Woningwet vrijstelling te verlenen, alsmede de procedure tot herziening van het bestemmingsplan in gang te zetten. Op 19 december 1997 is bij het College een bouwvergunning aangevraagd voor het genoemde perceel. Op 5 februari 1998 heeft de gemeenteraad van Maasdriel op voorstel van het College besloten dat een herziening van het bestemmingsplan Velddriel-dorp wordt voorbereid voor de percelen van eiser sub 2 aan de C-weg te Velddriel. Het bouwplan is op 19 februari 1998 ter inzage gelegd; op 25 maart 1999 is opnieuw een voorbereidingsbesluit genomen. Op 19 juli 1999 heeft het College de ingebrachte zienswijzen tegen het bouwplan weerlegd. Op 11 oktober 1999 heeft het College vervolgens bij verweerder een aanvraag om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO (oud) ingediend, waarna verweerder de in rubriek 2 genoemde besluiten heeft genomen. In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 16 november 1999 ongegrond heeft verklaard, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Het standpunt van verweerder Blijkens de besluiten van 16 november 1999 en 27 juni 2000 is verweerder van mening dat niet gebleken is van een dusdanige urgentie, dat moet worden afgeweken van de reguliere bestemmingsplanprocedure. Bovendien acht verweerder de voorgenomen woningbouw in strijd met de hoofdlijnen van het beleid dat is neergelegd in het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het Streekplan). Ingevolge dit beleid dient het landelijk gebied zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van functies die daar niet in thuis horen. Het College heeft volgens verweerder voorts onvoldoende gemotiveerd waarom het gebied sinds het van kracht worden van het vigerende bestemmingsplan niettemin deel uitmaakt van de kern Velddriel. Voor zover het College van mening is dat de bestemming "woningbouw" destijds bij vergissing uit het bestemmingsplan Velddriel-dorp is gehaald, dient men dit naar de opvatting van verweerder door middel van een reguliere bestemmingsplanprocedure te herstellen. Standpunt van eisers Eisers zijn van mening dat de oorspronkelijke bestemming "woningbouw" voor het onderhavige perceel bij de algehele herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 1978 in 1993 abusievelijk is gewijzigd in "agrarisch kernrand-gebied". Nu de gemeente nimmer heeft beoogd voor het onderhavige perceel de bestemming "woningbouw" te wijzigen staat de planologische en stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van de voorgenomen bouw volgens het College niet ter discussie. Het perceel valt volgens het College binnen de grenzen van de kom Velddriel-dorp en niet in het buitengebied. Het perceel vormt slechts een opening in een overigens aaneengesloten lintbebouwing en van de door verweerder gestelde bufferfunctie is naar de opvatting van het College geen sprake. De urgentie is voorts gelegen in het financieel nadeel dat ontstaat indien andere procedures gevolgd zouden moeten worden. Gelet op de overige bebouwing ter plaatse is het College van mening dat realisering van de onderhavige burgerwoning geen extra beperkingen aan de naburige agrarische bedrijfsvoering zal opleggen. Eiser sub 2 heeft zich hierbij aangesloten. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel VI van de op 3 april 2000 in werking getreden Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb.1999/302) blijft ten aanzien van het nemen van besluiten op een aanvraag om (onder meer) een vrijstelling ingevolge artikel 19 WRO, die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing tot het tijdstip waarop het betrokken besluit onherroepelijk is geworden. Ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO (zoals deze bepaling luidde tot 3 april 2000) kunnen burgemeester en wethouders voor een gebied waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits vooraf van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben. Gedeputeerde Staten horen ingevolge artikel 19, tweede lid van de WRO voorafgaand aan de besluitvorming de inspecteur van de ruimtelijke ordening en kunnen de verklaring weigeren wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft zijn standpunt dat het onderhavige perceel in het buitengebied ligt onderbouwd door te wijzen op het bestemmingsplan Buitengebied 1993 en de streekplankaart. Met betrekking tot dit bestemmingsplan is verweerder destijds tot goedkeuring van het onderhavige deel overgegaan. Verweerder is, toen nadien van gemeentezijde gemotiveerd werd betoogd dat de situering van dit perceel in het buitengebied op een vergissing berustte, niet inhoudelijk op deze argumentatie ingegaan, doch heeft zonder meer vastgehouden aan de plankaart. De streekplan-kaart bevat slechts een globale indicatie van dorpskernen zoals Velddriel en Kerkdriel, zonder exacte begrenzing. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat verweerder het standpunt dat het onderhavige perceel in het buitengebied ligt onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de door partijen overgelegde foto's en tekeningen acht de rechtbank het veeleer aannemelijk dat de situering (in het bestemmingsplan Buitengebied 1993) in het buitengebied op een vergissing berust en dat het perceel in materieel opzicht tot de dorpskern Velddriel behoort. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de afstand tussen de dorpskernen Velddriel en Kerkdriel slechts ongeveer 300 meter bedraagt, zodat van een substantieel buitengebied geen sprake is. Zo al van een buitengebied moet worden gesproken, dan begint dit blijkens de foto's en tekeningen enkele percelen verderop richting Kerkdriel. Ook moet daaruit worden afgeleid dat het onderhavige perceel een relatief kleine onderbreking van de lintbebouwing in Velddriel vormt. Voorts is van belang dat de gemeente zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een vergissing bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 1993. Met eisers is de rechtbank van mening dat een dergelijke vergissing (in beginsel) moet kunnen worden hersteld. De rechtbank kan verweerder evenmin volgen in het standpunt dat de inmiddels gewijzigde inzichten met betrekking tot woningbouw in het buitengebied in de weg staan aan medewerking aan de vrijstellingsprocedure. In de stukken noch ter zitting heeft verweerder afdoende kunnen motiveren waarom het ruimtelijk beleid in de weg staat aan realisering van het onderhavige bouwproject. Aan het advies van de inspecteur voor de ruimtelijke ordening kan naar het oordeel van de recht-bank geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, aangezien dat advies berust op de veronderstelling dat het betrokken perceel in het buitengebied ligt. Eisers hebben voorts naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar sprake was van urgentie, zodat de reguliere procedure niet kon worden afgewacht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de planologische uitstraling van het project op de omgeving, gelet op de reeds aanwezige bebouwing, gering is. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot afwijzing van het verzoek tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar heeft kunnen komen. De beroepen zijn mitsdien gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 19 van de WRO (oud). Verweerder heeft de rechtbank er immers niet van kunnen overtuigen dat verlening van de verklaring van geen bezwaar in strijd zou komen met een goede ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in het tweede lid van laatstgenoemde bepaling. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart de beroepen gegrond; vernietigt het besluit van 27 juni 2000; bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op de bezwaren dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; bepaalt voorts dat de provincie Gelderland aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 204,20 (het College) en € 102,10 (eiser sub 2) vergoedt. Aldus gegeven door mr. F.H. de Vries, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2002 in tegenwoordigheid van mr. E.M. Vermeulen als griffier. De griffier, De rechter,