
Jurisprudentie
AE0152
Datum uitspraak2002-02-26
Datum gepubliceerd2002-03-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers00/742 ALGEM
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers00/742 ALGEM
Statusgepubliceerd
Indicatie
Zelfstandig loonwerker op melkveehouderij in casu niet verzekeringsplichtig.
Ter zake van door X verrichte werkzaamheden op het bedrijf van A heeft verweerder een looncontrole verricht. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder besloten tot navordering van premies inzake de socialeverzekeringswetten voor werknemers.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat in casu geen sprake is van arbeid in dienstbetrekking en dat X zich voor wat betreft de in geding zijnde werkzaamheden niet in doorslaggevende mate heeft onderscheiden van wat gebruikelijk als een zelfstandig loonbedrijf wordt beschouwd. De rechtbank overweegt daartoe dat X in 1997 voor drie personen werkzaamheden als loonwerker heeft verricht en daarmee een omzet heeft gerealiseerd van ƒ 13.035,--. Hij heeft een BTW-nummer en de Belastingdienst beschouwt het loonwerkbedrijf van X als een zelfstandige onderneming. Ter zake van de in geding zijnde werkzaamheden heeft hij BTW aan eiser in rekening gebracht. De rechtbank acht de verhouding tussen de inkomsten die X heeft uit zijn kippenmesterij en die wegens loonwerkzaamheden in dezen niet van belang.
X kon zelf bepalen of hij een opdracht van eiser tot het verrichten van werkzaamheden aannam. Omgekeerd kon hij geen aanspraak maken op het verkrijgen van opdrachten van eiser. Afhankelijk van de beschikbaarheid van X werd het moment van aanvang van de werkzaamheden in overleg vastgesteld. Indien dat in verband met zijn kippenmesterij nodig was, kon hij het werk tijdelijk verlaten. Weliswaar diende X er voor te zorgen dat een eenmaal aanvaarde opdracht werd voltooid, maar hij onderscheidde zich hierin niet van ieder ander loonbedrijf.
Eiser heeft, onweersproken, gesteld dat hij X ter zake van het uitvoeren van de in geding zijnde werkzaamheden geen inhoudelijke aanwijzingen heeft gegeven, dan wel hoefde te geven, anders dan strikt noodzakelijk om de opdracht(-en) naar behoren uit te kunnen voeren. Niet gebleken is dat eiser aan X aanwijzingen kon geven uit hoofde van een door hem aanvaarde ondergeschiktheid. Eveneens onweersproken, heeft eiser gesteld dat X de werkzaamheden niet persoonlijk hoefde uit te voeren, hoewel dit wel steeds het geval is geweest.
Voorts laat de rechtbank meewegen dat het in de veehouderij zeer gebruikelijk is dat werkzaamheden als de onderhavige, het maaien en inkuilen van gras, door een loonbedrijf worden verricht. De enkele omstandigheid dat X bij het uitvoeren van de werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de machines van eiser, acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om te concluderen tot de aanwezigheid van een dienstbetrekking. Ook het melken van koeien, X heeft incidenteel de koeien van eiser tijdens diens vakantie gemolken, wordt in de praktijk vaker door veehouders voor korte tijd uitbesteed aan derden op basis van een overeenkomst tot het verrichten van diensten.
Derhalve komt de rechtbank tot de slotsom dat X de in geding zijnde werkzaamheden voor eiser niet heeft verricht in dienstbetrekking, maar in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf.
Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 00/742 ALGEM
Inzake het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. A.H. Horstman, advocaat te Leeuwarden,
en
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai, werkzaam bij UWV Guo te Gouda.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2000 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit van 28 augustus 1998, waarbij verweerder van eiser nader te bepalen premies inzake de socialeverzekeringswetten voor werknemers heeft nagevorderd, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep doen instellen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 5 februari 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en X te Y (hierna te noemen: X) als zijn medegemachtigde. Verweerder is bij gemachtigde verschenen.
Motivering
Met ingang van 1 januari 2002 is de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Staatsblad 2001, 625) in werking getreden. Ingevolge deze wet treedt het UWV in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Lisv.
Eiser heeft een melkveehouderij in B (een eenmanszaak).
Op grond van een looncontrolerapport van 12 mei 1998 heeft verweerder een nader onderzoek ingesteld inzake werkzaamheden die X voor eiser heeft verricht in 1997. X heeft op 3 juni 1997 een bedrag van ƒ 1922,59 (inclusief BTW) aan eiser in rekening gebracht voor in de periode van 26 tot en met 30 mei 1997 verrichte werkzaamheden. Op 23 juli 1998 heeft X tegenover K. Veenstra, werkzaam bij UWV Guo te Leeuwarden, verklaard dat hij een kippenmesterij heeft en daarnaast werkt als loonwerker, alsmede dat hij drie klanten heeft waarvoor hij soms melkt en helpt bij het kuilen, waarbij hij gebruik maakt van machines van de opdrachtgever. Van de werkzaamheden die X als loonwerker verricht wordt een aparte boekhouding bijgehouden.
Bij brief van 28 augustus 1998 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de looncontrole aanleiding heeft gegeven tot een navordering van premies inzake de socialeverzekeringswetten voor werknemers. Deze navordering heeft onder meer betrekking op de werkzaamheden die X op 3 juni 1997 aan eiser in rekening heeft gebracht. Volgens verweerder zijn bedoelde werkzaamheden verricht op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift doen indienen voor zover het de in 1997 door X verrichte werkzaamheden betreft.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser stelt dat hij geen zeggenschap had over de wijze waarop X werkzaamheden verrichtte en dat X de opdracht om bepaalde werkzaamheden uit te voeren kon weigeren. Voor zijn melkveehouderij heeft eiser tijdens piektijden behoefte aan hulp voor korte perioden. Hiertoe heeft hij de hulp van een zelfstandig loonwerker gezocht en heeft hij geen behoefte aan een losse of vaste werknemer. De werkzaamheden die X heeft verricht bestaan uit het inkuilen van gras. Voor zijn loonwerkbedrijf heeft X een BTW-nummer bij de Belastingdienst, die dit loonwerkbedrijf als een zelfstandige onderneming beschouwt. In 1997 heeft X voor zijn loonwerkzaamheden een omzet gerealiseerd van ƒ 13.035,-; in 1998 was de omzet lager, terwijl hij in 1999 ƒ 23.347 heeft omgezet. Het aantal klanten lag in die periode tussen drie en zes per jaar. X verricht in opdracht diensten voor derden. Ook andere dienstverleners plegen uurtarieven in rekening te brengen. Daarnaast staat de omstandigheid dat met andermans materiaal wordt gewerkt er niet aan in de weg om een opdracht tot het verlenen van diensten aan te nemen. De door X verrichte werkzaamheden, het inkuilen, vormen volgens eiser geen essentieel onderdeel van de bedrijfsvoering van een melkveehouderij. Inkuilen gebeurt in een zeer korte periode van het jaar en het is zeer gebruikelijk dat daarbij loonwerkers worden ingeschakeld. Eventuele aanwijzingen van eiser moeten worden gezien als een nadere precisering van de opdracht en niet als het uitoefenen van werkgeversgezag. Samenvattend stelt eiser dat X zelf zijn inzetbaarheid bepaalde, zich niet bevond in een van eiser economisch afhankelijke positie, meerdere opdrachtgevers had en dat geen sprake is van continuïteit van de inzet van X.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vergoeding die X voor zijn werkzaamheden voor eiser heeft ontvangen als verzekeringsplichtig loon is aan te merken. Volgens verweerder is X gevraagd in verband met zijn specifieke deskundigheid en was daarom de verplichting om de werkzaamheden persoonlijk te verrichten aanwezig. De verrichte werkzaamheden vormen een essentieel onderdeel van eisers bedrijfsvoering, hetgeen volgens de Centrale Raad van Beroep meer gewicht in de schaal legt dan een eventuele vrijheid van komen en gaan. Een behoorlijke mate van zelfstandigheid is inherent aan de functie en staat aan een gezagsverhouding niet in de weg. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden werd gebruik gemaakt van eisers machines, hetgeen niet duidt op zelfstandigheid. Elke keer als het werk een aanvang nam ontstond een arbeidsovereenkomst. Als X eenmaal aan het werk begon moest hij het afmaken. De voornaamste bron van inkomsten van X is zijn kippenmesterij, de loonwerkzaamheden vormen zowel naar aantal klanten als qua omzet een relatief gering deel van zijn totale inkomsten. Verweerder concludeert dat sprake is van een dienstbetrekking en van verzekeringsplicht.
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst zoals verweerder bedoelt, moet beantwoord worden aan de hand van de relevante feitelijke omstandigheden. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat in het onderhavige geval geen sprake is van arbeid in dienstbetrekking en dat X zich voor wat betreft de in geding zijnde werkzaamheden niet in doorslaggevende mate heeft onderscheiden van wat gebruikelijk als een zelfstandig loonbedrijf wordt beschouwd. Hiertoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
In 1997 heeft X voor drie personen werkzaamheden als loonwerker verricht en daarmee een omzet gerealiseerd van ƒ 13.035,-. Hij heeft een BTW-nummer en de Belastingdienst beschouwt het loonwerkbedrijf van X als een zelfstandige onderneming. Ter zake van de in geding zijnde werkzaamheden heeft hij BTW aan eiser in rekening gebracht. De rechtbank acht de verhouding tussen de inkomsten die X heeft uit zijn kippenmesterij en die wegens loonwerkzaamheden in dezen niet van belang.
X kon zelf bepalen of hij een opdracht van eiser tot het verrichten van werkzaamheden aannam. Omgekeerd kon hij geen aanspraak maken op het verkrijgen van opdrachten van eiser. Afhankelijk van de beschikbaarheid van X werd het moment van aanvang van de werkzaamheden in overleg vastgesteld. Indien dat in verband met zijn kippenmesterij nodig was, kon hij het werk tijdelijk verlaten. Weliswaar diende X er voor te zorgen dat een eenmaal aanvaarde opdracht werd voltooid, maar hij onderscheidde zich hierin niet van ieder ander loonbedrijf.
Eiser heeft, onweersproken, gesteld dat hij X ter zake van het uitvoeren van de in geding zijnde werkzaamheden geen inhoudelijke aanwijzingen heeft gegeven, dan wel hoefde te geven, anders dan strikt noodzakelijk om de opdracht(-en) naar behoren uit te kunnen voeren. Niet gebleken is dat eiser aan X aanwijzingen kon geven uit hoofde van een door hem aanvaarde ondergeschiktheid. Eveneens onweersproken, heeft eiser gesteld dat X de werkzaamheden niet persoonlijk hoefde uit te voeren, hoewel dit wel steeds het geval is geweest.
Voorts laat de rechtbank meewegen dat het in de veehouderij zeer gebruikelijk is dat werkzaamheden als de onderhavige, het maaien en inkuilen van gras, door een loonbedrijf worden verricht. De enkele omstandigheid dat X bij het uitvoeren van de werkzaamheden gebruik heeft gemaakt van de machines van eiser, acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om te concluderen tot de aanwezigheid van een dienstbetrekking. Ook het melken van koeien, X heeft incidenteel de koeien van eiser tijdens diens vakantie gemolken, wordt in de praktijk vaker door veehouders voor korte tijd uitbesteed aan derden op basis van een overeenkomst tot het verrichten van diensten.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat X de in geding zijnde werkzaamheden voor eiser niet heeft verricht in dienstbetrekking, maar in de zelfstandige uitoefening van een bedrijf. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiser, welke met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 644,- (indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting, gewicht van de zaak gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 27,23 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,-.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op
26 februari 2002 in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.
w.g. E. Nolles w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: