Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0156

Datum uitspraak2001-08-06
Datum gepubliceerd2002-03-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWET 00/2672-LUG
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: WET 00/2672-LUG Uitspraak in het geding tussen Stichting Zorg voor Bejaarden, Capelle a/d IJssel, eiseres, gemachtigde A. Alblas te Capelle a/d IJssel, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. gemachtigde mr. R. Vrijman te ’s-Gravenhage. 1. Ontstaan en loop van de procedure Bij brief van 11 april 2000 is eiseres in kennis gesteld van de resultaten met betrekking tot de prestatienormering huursubsidie in het subsidiejaar 1 juli 1998/1 juli 1999. Op grond van het feit dat eiseres de huursubsidie-uitgavennorm van 103,3% heeft overschreden, heeft verweerder bij besluit van 21 juli 2000 eiseres medegedeeld dat zij gelet op artikel 44 van de Huursubsidiewet (hierna: HSW) en het aantal toekenningen, een financiële bijdrage aan het Rijk verschuldigd is van f. 36.718,--. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat na overleg met de sector uiteindelijk is besloten een éénmalige verlaging toe te passen van f. 7,50 per toekenning. Voor eiseres betekent dit dat op basis van 241 toekenningen een bedrag resteert van f. 34.910,--. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 augustus 2000 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 november 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is tevens medegedeeld dat de betalingstermijn van 20 oktober 2000 in stand blijft. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 21 december 2000 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 18 mei 2001 een verweerschrift ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is Woonzorg Nederland in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en op grond van artikel 8:43, tweede lid van de Awb de mogelijkheid geboden ten minste éénmaal een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. Woonzorg Nederland heeft per fax van 4 juli 2001 medegedeeld van laatstgenoemde mogelijkheid geen gebruik te maken. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2001. Eiseres heeft zich laten ver-tegenwoordigen door haar gemachtigde A. Alblas, lid Raad van Bestuur van eiseres, bijgestaan door W. de Bruin, hoofd controlling. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Vrijman, bijgestaan door mevrouw mr. H. Rietman en drs. R. Lizanzu. Namens derde belanghebbende Woonzorg Nederland zijn verschenen P.Brugman en mr. F.Becht. 2. Overwegingen De rechtbank overweegt dat gelet op het bepaalde in artikel 41 van de HSW, de huursubsidie-uitgavennorm voor het subsidiejaar 1998/1999 is vastgesteld op 103,3%. In artikel 43 van de HSW is het volgende bepaald. Als Onze Minister constateert dat in een gemeente over enig subsidiejaar de huursubsidie-uitgaven-norm wordt overschreden, stelt hij een nader onderzoek in, bij welke verhuurders deze overschrijding zich in het bijzonder heeft voorgedaan. Bij dit onderzoek worden slechts de verhuurders betrokken die: a. op de eerste dag van het betrokken subsidiejaar in de betrokken gemeente 25 of meer woningen beheerden ten aanzien waarvan huursubsidie werd toegekend, en b. als zij zijn genoemd in een mededeling als bedoeld in artikel 42, tweede lid: als de in die mededeling genoemde verhuurders als groep de huursubsidie-uitgavennorm overschrijden. In artikel 44 van de Huursubsidiewet is tenslotte het volgende bepaald. 1. De verhuurder, bedoeld in artikel 43, die met betrekking tot de door hem in de gemeente verhuurde woningen waarvoor huursubsidie werd toegekend de huursubsidie-uitgavennorm heeft overschreden, is aan het Rijk een financiële bijdrage verschuldigd, gelijk aan het bedrag der overschrijding. Daarbij is bepalend het aantal gevallen dat bij Onze Minister bekend is op 1 januari na afloop van het subsidiejaar. 2. Bij algemene maatregel van bestuur: a. kunnen gevallen worden aangewezen waarin, in afwijking van het eerste lid, geen of een lagere financiële bijdrage verschuldigd is; b. kunnen regels worden gesteld omtrent de te volgen procedure en de te verstrekken gegevens om in aanmerking te komen voor geen of een lagere financiële bijdrage, en c. kunnen nadere regels worden gesteld over de berekening van de verschuldigde financiële bijdrage. In artikel 4 van het op grond van artikel 44, tweede lid, van de Huursubsidiewet tot stand gekomen Besluit prestatienormering huursubsidie (Stb. 1997,270) is het volgende bepaald: Artikel 4 [van 01-07-1998 - 30-09-1998] 1. De bijdrage, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, wordt op nihil gesteld als deze ƒ 5000 of minder zou bedragen. 2. Onze Minister kan, als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van artikel 44, eerste lid, van de wet, gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van over-wegende aard zou leiden, afzien van toepassing van dat artikellid, dan wel een lagere bijdrage vaststellen dan voortvloeit uit toepassing van dat artikellid. 3. Een financiële bijdrage is niet verschuldigd voor zover de overschrijding van de huursubsidie-uitgavennorm, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de wet, voortvloeit uit de toekenning van huursubsidie met toepassing van artikel 25 van de wet. Met ingang van 1 oktober 1998 is het derde lid van voornoemd artikel 4 vervallen. Verweerder heeft op grond van artikel 4, tweede lid, van het Besluit prestatienormering huursubsidie een beleid ontwikkeld dat is neergelegd in een notitie van 12 februari 2001. Dit beleid komt - kort gezegd - op het volgende neer: · het bedrag van f. 5000,-- zoals genoemd in artikel 4, eerste lid van het Besluit prestatienormering huursubsidie is gewijzigd in f. 10.000,-- · het aantal toekenningen in de gemeente is 500 of meer (was geen criterium) · het aantal toekenningen van de verhuurder is 100 of meer (was 25, art 43, aanhef sub a, HSW)) · op iedere bijdrage wordt f. 7,50 per aanvraag in mindering gebracht (nieuw) De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres verzorgingshuizen, zorgcomplexen, aanleunwoningen/serviceflats en woningen voor ouderen, al dan niet in samenwerking met andere welzijnsvoorzieningen voor ouderen, in beheer heeft en exploiteert. In de toelichting behorend bij artikel 44 van de Huursubsidiewet is vermeld: “ Als een verhuurder voor woningen die hij in beheer heeft, de vastgestelde norm heeft overschreden, worden de kosten die uit die overschrijding voortvloeit bij hem in rekening gebracht”. Voorts blijkt uit de Circulaire van 14 maart 1997, nr. MG 97-03 dat de diverse organisaties waaronder de VNG, de Woonbond, de NWR, het NCIV, de ROZ en koepelorganisaties voor makelaars door verweerder over de invoering van de prestatienormering zijn voorgelicht. Bovendien is aangegeven dat daarnaast gemeenten en verhuurders in de eerste helft van 1997 nader zullen worden geïnformeerd. Tenslotte is schriftelijke materiaal verspreid onder belangstellenden en is een Postbus 51 spot uitgezonden. Met name heeft voorlichting plaatsgevonden in het kader van zowel de bestuurlijke als de beleidsmatige verantwoordelijkheid die gemeenten en verhuurders hebben in het kader van de (invoering van de) prestatienormering. Uit genoemde Circulaire blijkt tevens dat indien een belanghebbende van oordeel is dat op haar de hardheidsclausule zoals verwoord in artikel 4 van het Besluit prestatienormering huursubsidie van toepassing is, deze dient aan te tonen dat onverkorte toepassing van artikel 44, eerste lid, van de Huursubsidiewet, gelet op het belang dat de wet beoogd te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Het dient dan te gaan om niet-beïnvloedbare factoren. Namens eiseres is in dat verband aangevoerd dat weliswaar niet wordt bestreden dat de huursubsidie-uitgavennorm van 103,3% is overschreden, doch dat eiseres: · geen enkele invloed heeft op de door Woonzorg Nederland te Amsterdam als eigenaar van de aanleunwoningen van De Baronie en op de door De Torenhof te Capelle a/d IJssel aan de hand van de Huurprijzenwet vastgestelde huurprijs en geen enkele invloed heeft op het gevoerde huurbeleid door Woonzorg Nederland; · de woningen huurt van Woonzorg Nederland en de bewoners een huurcontract hebben met eiseres en niet met Woonzorg Nederland. Eiseres handelt derhalve in eigen naam, doch op rekening en risico van de eigenaar Woonzorg Nederland; · de huursubsidieaanvragen van de bewoners ondertekent door middel van een stempel waaruit zou moeten blijken dat dit gebeurt “namens Woonzorg Nederland” (de eigenaar). Verweerder heeft aangevoerd dat in de gemeente Capelle a/d IJssel de huursubsidie-uitgaven in het tijdvak 1998/1999 gemiddeld 3,88% hoger zijn dan de huursubsidie-uitgaven in het tijdvak 1997/1998. Voorts is gebleken dat de huursubsidie-uitgaven ten behoeve van de bij eiseres in beheer zijnde subsidiewoningen in het tijdvak 1998/1999 gemiddeld 7,19 % hoger zijn dan de huursubsidie-uitgaven in het tijdvak 1997/1998 en dat derhalve de uitgavennorm van 3,3% is overschreden. Verweerder is, ondanks dat het begrip verhuurder niet nader in de wet is gedefinieerd, van mening dat eiseres als verhuurder in de zin van de Huursubsidiewet kan worden aangemerkt omdat eiseres de woningen in beheer heeft en daarmee direct invloed kan uitoefenen op de huursubsidie-uitgaven. Daarnaast hecht verweerder waarde aan het feit dat degene die de verhuurdersverklaring op het aanvraagformulier huursubsidie invult en ondertekent, als verhuurder in voormelde zin kan worden aangemerkt. Niet is gebleken dat de eigenaren eiseres slechts een volmacht hebben verleend om in hun naam en voor hun rekening de betreffende woningen te verhuren. Het is verweerder bovendien niet gebleken dat eiseres gebonden is de huurverhoging die door Woonzorg Nederland is vastgesteld aan de huurders door te berekenen; derhalve geniet eiseres ten aanzien van het huurbeleid enige beleidsvrijheid. Tevens heeft eiseres beleidsvrijheid bij het toewijzingsbeleid. Tenslotte acht verweerder het correct voor het begrip verhuurder aansluiting te zoeken bij hetgeen is bepaald in artikel 7A:1584 van het Burgerlijk Wetboek. Verweerder is van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van eiseres behoort er op toe te zien de huursubsidie-uitgaven niet te overschrijden en deze uitgaven ten behoeve van de bij haar in beheer zijnde woningen beheersbaar te houden. Eiseres had volgens verweerder redelijkerwijs kunnen voldoen aan de uitgavennorm. Voorts heeft verweerder medegedeeld geen aanleiding gezien toepassing te geven aan de hardheidsclausule zoals hiervoor vermeld. Onder verwijzing naar de toelichting bij artikel 4, tweede lid, van het Besluit prestatienormering huursubsidie, de Kamerstukken, zoals vermeld in het verweerschrift, en naar de met Aedes tot stand gekomen afspraken en verweerders beleid ter zake komt verweerder tot de conclusie dat er geen sprake is van niet door de verhuurder te beïnvloeden factoren zoals: · calamiteiten zoals onverzekerbare rampen en natuurrampen; · significant van het landelijk gemiddelde afwijkende inkomensontwikkeling, d.w.z. atypische inkomensontwikkelingen, bij voorbeeld veroorzaakt door een plotselinge toename van de werkloosheid als gevolg van de sluiting van een grote fabriek; · significant van het landelijk gemiddelde afwijkende demografische ontwikkelingen in het huursegment boven de aftoppingsgrenzen. Dit is het geval wanneer zich een sterke verschuiving in de segmenten huursubsidie-aanvragers voordoet, waarbij het aandeel huishoudens dat 50% subsidie ontvangt boven de aftoppingsgrenzen sterk wijzigt ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat eiseres enige beleidsvrijheid/beslissingsruimte heeft ten aanzien van de toewijzing van de te verhuren woningen aangezien door eiseres in eerste instantie wordt getoetst of de potentiële huurder voldoet aan de voorgestane doelgroep. Daarbij wordt gekeken naar de leeftijd, de zorg- en welzijnsaspecten en - in een later stadium - naar het inkomen van betrokkenen. Bovendien is namens eiseres verklaard dat zij invloed kan uitoefenen op de hoogte van de servicekosten die naast de kale huurprijs onderdeel uitmaken van de totale huurprijs. Uit het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat eiseres aangemerkt kan worden als verhuurder in voormelde zin. Daaruit volgt dat verweerder terecht eiseres heeft aangesproken op de overschrijding van de huursubsidie-uitgavennorm. Evenmin ziet de rechtbank - gelet op de gedingstukken en verhandelde ter zitting - aanleiding het besluit van verweerder in de situatie van eiseres geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule voor onjuist te achten. Het voorgaande impliceert dat het besluit in rechte stand kan houden. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. T.F. van der Lugt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M. Bouwman-Zeldenthuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2001. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.