Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0157

Datum uitspraak2000-01-07
Datum gepubliceerd2004-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers09-925555-98
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen verkopen cocaïne. Medeplegen voorbereidingshandelingen gericht op het invoeren van cocaïne. Deelneming aan een misdadige organisatie. Vuurwapen (pistool) en munitie voorhanden hebben. Verwerping verweren strekkende tot onrechtmatig verkregen bewijs o.a. geen advocaat toegevoegd tijdens inverzekeringstelling en wegens het tijdens de voorlopige hechtenis verhoren door de politie buiten afwezigheid raadsman (analoge toepassing art. 186 W.v.Sv.)
4 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

rolnummer 2200160499 parketnummer 0992555598 datum uitspraak 7 januari 2000 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 28 juni 1999 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Toorenburgh, Unit PIV Amerswiel, te Heerhugowaard. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 december 1999. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie en ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vorderingen tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest wijziging. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Vrijspraak Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Bijlage 1. zij in de periode van 1 juli 1997 tot en met 4 april 1998 in Nederland (meermalen) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. zij in de periode van 29 maart 1998 tot en met 4 april 1998 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen om een feit , bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijn de cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden, heeft getracht zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen, hebbende verdachte en verdachtes mededader benaderd en opgezocht om met hem het werken dat het aankomende weekend zal plaatsvinden te bespreken en/of een faxnummer ter beschikking gesteld aan [betrokkene] en/of [betrokkene] in Peru en/of instructie(s) gegeven over de wijze van versturen van de fax (relaas 28-30); 4. zij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 4 april 1998 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk verkopen en vervoeren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. zij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 4 april 1998 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool van het merk P. Beretta, type 950 B, kaliber 6.35 voorzien van een demper en munitie van categorie III, te weten 5 stuks scherpe patronen van het kaliber 6.35, voorhanden heeft gehad Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Rechtmatigheid van het verkregen bewijs Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte in de eerste plaats het volgende aangevoerd. Verdachte is op 4 april 1998 aangehouden en in verzekering gesteld. Pas op 6 april 1998 is via de piketcentrale Den Haag een advocaat over deze inverzekeringstelling geïnformeerd. Om 14.00 uur die dag zou zij pas zijn bezocht door haar (gekozen) raadsman. Cliënte is gedurende de drie dagen van haar inverzekeringstelling intensief tot zeer intensief verhoord door de Haagse poli tie zonder dat zij zich heeft kunnen voorzien van rechtshulp en zonder dat de wettelijke bepalingen omtrent de toevoeging van een raadsman bij de inverzekeringstelling waren nageleefd. Gelet op bovengenoemde normschending mogen de verklaringen die cliënte heeft afgelegd gedurende de periode van haar inverzekeringstelling niet worden gebruikt voor het bewijs. Het hof verwerpt dit verweer. De in artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde piketregeling beoogt een, door de wetgever als fundamenteel erkend, belang van de inverzekeringstelling gestelde verdachte te beschermen. Nu deze regeling door welke oorzaak dan ook niet correct is nageleefd met als gevolg dat de verdachte gedurende de eerste drie dagen van haar inverzekeringstelling van rechtsbijstand verstoken is geweest, mogen de in die periode door haar tegenover de politie afgelegde verklaringen niet tot het bewijs worden gebezigd. Dit behoeft echter niet tot vrijspraak te leiden, daar het hof het bewi js op andere bewijsmiddelen baseert, welke bewijsmiddelen niet de vrucht zijn van de eerder genoemde verklaringen. Voorts heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verklaringen, die de verdachte heeft afgelegd tegenover de politie gedurende de periode van de voorlopige hechtenis, niet voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten mogen worden gebruikt, omdat deze verklaringen door verdachte zonder de aanwezigheid van de raadsman zijn afgelegd en daarmee het hier analoog toe te passen artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden. Het hof verwerpt ook dit verweer omdat de door de raadsman bepleite analoge toepassing van artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering op politieverhoren geen steun vindt in het recht. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: 1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 3. Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden, daartoe gelegenheid en inlichtingen verschaffen. 4. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 5. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie 111. en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en zes maanden met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van f. 44.000, , subsidiair 170 dagen hechtenis en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. De advocaat generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van F.44.000,- subsidiair 170 dagen hechtenis en met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. Het hof heeft in hoger beroep de op te legggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het op grote schaal verkopen en vervoeren van cocaine. Voorts heeft verdachte zich gedurende een periode van ruim negen maanden schuldig gemaakt aan het verkopen van meerdere kilo's cocaine. Hierbij heeft zij voor het vuile werk, zoals het vervoeren van de cocaine, gebruik gemaakt van een loopjongen. Ook heeft zij met anderen de invoer in Nederland van een partij cocaine voorbereid, waarbij zij een regelende en controlerende rol vervulde. Cocaine vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en het plegen an vermogendelicten, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt onder de gebruikers bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Tevens heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in 1993 reeds eerder is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens overtreding van de Opiumwe, hetgeen haar er kennelijk niet van heeft weerhouden thans opnieuw soortgelijke feiten te plegen. Het hof neemt voorts in beschouwing dat de verdachte op haar beurt "gebruikt" is, waarschijnlijk onder nog steeds voortdurende bedreigingen, om haar rol in deze organisatie te spelen. Ook houdt het hof rekening met het feit dat verdachte sinds vier maanden in verwachting is. Het verdient naar het oordeel van het hof aanbeveling dat zij, die illegaal in Nederland verblijft, en het kind op niet al te lange termijn uit Nederland worden verwijderd. Het hof is dan ook van oordeel dat alleeen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is. Beslag De inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 3 (blijkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen) alsmede het niet op de beslaglijst vermelde geldbedrag van f.44.506,--, zullen worden verbeurdverklaard, aangezien deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen kunnen worden beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, respectievelijk (het geld) door middel van die feiten zijn verkregen. Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24,33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2,10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAAR. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1,2 en 3 alsmede het niet op de beslaglijst vermelde geldbedrag van f.44.506,--. Gelast de teruggave aan verdachte van de bli jkens de aan dit arrest gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 4, 5, 6, 7, 8 en 9. Dit arrest is gewezen door mrs Van Sandick, Suyver en Oomen, in bijzijn van de griffier Luijken. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 januari 2000.