Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0174

Datum uitspraak2002-01-10
Datum gepubliceerd2002-03-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 1/633 NABW Z
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr. : AWB 1/633 NABW Z UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen A te B, eiseres, en Burgemeester en wethouders van Maastricht, gevestigd te Maastricht, verweerder. Datum bestreden besluit: 11 april 2001. Kenmerk: 42944427. Behandeling ter zitting: 29 november 2001. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. In het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 11 april 2001 heeft verweerder aan eiseres mededeling gedaan van een besluit inzake de toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw), waarbij haar bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Bij schrijven van 15 mei 2001 is namens eiseres door mr. L. Bovenkamp, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp Maastricht, ter griffie van deze rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. De door verweerder ter voldoening aan het gestelde in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken alsmede het verweerschrift zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden. De zaak is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank op 29 november 2001, alwaar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Bovenkamp voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door M.J.W. Bruijnzeels, ambtenaar der gemeente. II. OVERWEGINGEN. a. De feiten Eiseres heeft zich tot verweerder gewend met - voor zover in dezen van belang - een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van de aanschaf van een wasmachine en van een ijskast. Bij besluit van 4 januari 2001 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Hiertegen is door eiseres een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid het bezwaarschrift tijdens de op 27 maart 2001 gehouden hoorzitting nader toe te lichten. b. Het bestreden besluit In zijn beslissing op het bezwaarschrift heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Met een verwijzing naar de artikelen 6, 7 en 39 van de Abw heeft verweerder hieraan ten grondslag gelegd dat: · de aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoort, welke kosten dienen te worden voldaan via reservering vooraf dan wel aflossing op een geldlening achteraf; · eiseres niet voldoet aan het door verweerder vastgestelde beleid, conform welk beleid bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend aan de minima die gedurende minimaal drie jaar de zorg voor minderjarige kinderen hebben en aan personen van 65 jaar en ouder zijn die gedurende drie jaar een minimaal inkomen hebben; de ratio achter dit beleid is dat de betreffende belanghebbenden geacht wordt geen reserverings- dan wel aflossingsruimte te hebben; · niet gebleken is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 39 van de Abw. c. Het beroep Namens eiseres zij de navolgende gronden van het beroep aangevoerd: · het besluit is in strijd met de artikelen 3:4 en 3:46 van de Awb, omdat verweerder geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiseres niet eerder voor deze kosten bijstand heeft aangevraagd als gevolg van onvoldoende voorlichting als bedoeld in artikel 119 van de Abw; · in het geval van eiseres zijn de bijzondere omstandigheden gelegen in het feit dat zij sedert 1981 in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert en gedurende die periode de zorg voor vier kinderen heeft gehad; als gevolg hiervan heeft zij geen reserveringsruimte gehad; daarnaast wordt eiseres geconfronteerd met hoge huurlasten en energiekosten; · eiseres verkeert in een vergelijkbare situatie met de doelgroepen als bedoeld in het door verweerder gevoerde beleid; nu eiseres zonder redelijke en objectieve gronden ongelijk wordt behandeld zijn deze beleidsregels in strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). d. De rechtsvraag De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarbij dient zij in het bijzonder de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag om vergoeding van aanschafkosten voor een wasmachine en een koelkast heeft afgewezen. Deze vraag spitst zich toe op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel. e. De beoordeling De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet worden allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Ingevolge de tweede volzin van dit artikel is discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet toegestaan. Gelijk de rechtbank ook in haar eerdere uitspraak van 13 januari 2000, JABW 2000/43, welke uitspraak aan verweerder als destijds verwerende partij bekend is, heeft overwogen, moet discriminatie op grond van leeftijd worden aangemerkt als discriminatie “op welke grond ook” als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet. De rechtbank heeft in de betreffende uitspraak echter tevens overwogen dat niet ieder onderscheid naar leeftijd discriminatie oplevert in de zin van deze bepaling. Indien daarvoor redelijke en objectieve gronden bestaan is het maken van onderscheid naar leeftijd geoorloofd. Ingevolge artikel 26 van het IVBPR zijn allen gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status. Op grond van artikel 14 van het EVRM moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status. Artikel 39, eerste lid, van de Abw bepaalt dat onverminderd hoofdstuk II van de Abw de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand heeft voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. In het gemeentelijk beleid met betrekking tot duurzame gebruiksgoederen is bepaald dat aan meerjarige minima met de zorg voor kinderen om de drie jaar bijzondere bijstand om niet kan worden verstrekt indien men reeds meer dan drie jaren een minimaal inkomen heeft. Hetzelfde geldt voor personen van 65 jaar en ouder die gedurende minimaal drie jaar een minimaal inkomen hebben. Tot duurzame gebruiksgoederen worden door verweerder ook koelkasten en wasmachines gerekend. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat onder minimaal inkomen een inkomen ter hoogte van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag wordt bedoeld. Met dit beleid maakt verweerder een onderscheid naar leeftijd ten aanzien van de voorwaarden met betrekking tot de aanspraken op bijzondere bijstand in de kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen door vast te stellen dat personen van 65 jaar en ouder, die gedurende minimaal drie jaar een minimaal inkomen hebben. Niet in geschil is dat eiseres jonger is dan 65 jaar en langer dan drie jaar een minimaal inkomen heeft. Eiseres verkeert derhalve in een gelijke situatie als een persoon van 65 jaar of ouder, die gedurende ten minste drie jaar een minimaal inkomen heeft en een aanvraag om toekenning van bijzondere bijstand heeft ingediend in de kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. In het licht van de onderhavige procedure stelt de rechtbank voorop dat alleen sprake kan zijn van discriminatie indien in het licht van het doel van de hiervoor geformuleerde beleidsregel voor het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt. Zoals door verweerder ook ter zitting is bevestigd, is het doel van de onderhavige beleidsregel een vereenvoudigde afdoening van aanvragen om toekenning van bijzondere bijstand aan bepaalde groepen bijstandsgerechtigden. Het feit dat de belanghebbende reeds sedert minimaal drie jaar een minimaal inkomen heeft leidt ertoe dat de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw zijn gegeven. Indien tevens sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan, waartoe verweerder de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen als een koelkast en een wasmachine rekent, dan is het recht op bijzondere bijstand gegeven. Ten opzichte van de belanghebbende die 65 jaar of ouder en bijstandsgerechtigd is, verkeert eiseres als bijstandsgerechtigde alleenstaande op twee punten in een andere positie: · aan eiseres komt een andere bijstandsnorm toe dan de bijstandsgerechtigde oudere en · aan eiseres zijn de verplichtingen als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw opgelegd, terwijl deze verplichtingen niet aan de oudere bijstandsgerechtigde worden opgelegd. Ten aanzien van het eerste aspect merkt de rechtbank op dat zowel de op eiseres toepasselijke bijstandsnorm als de op de oudere bijstandsgerechtigde toepasselijke norm binnen de grenzen van het door verweerder gehanteerde begrip ‘minimaal inkomen’ blijven. Ten aanzien van het tweede aspect merkt de rechtbank op, dat eiseres weliswaar door middel van betaalde arbeid een hoger inkomen zou kunnen verwerven en daardoor geen aanspraak op bijstand zou behoeven te maken, doch dat dit gegeven slechts ziet op een mogelijke toekomstige situatie en de actuele behoefte aan bijstand onverlet laat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte eiseres niet tot de doelgroepen van de hiervoor genoemde beleidsregel heeft gerekend nu het onderscheid naar leeftijd zoals dat in deze beleidsregel wordt gemaakt niet op redelijke en objectieve gronden berust. Gelet op het bovenstaande moet het beroep voor gegrond worden gehouden en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet op deze gegrondverklaring behoeft hetgeen overigens namens eiseres is aangevoerd geen bespreking. f. Verzoek schadevergoeding, griffierecht en proceskosten Ter zake de namens eiseres gevorderde veroordeling van verweerder tot schadevergoeding merkt de rechtbank op, dat haar niet is gebleken dat eiseres inmiddels tot aanschaf van de koelkast en de wasmachine is overgegaan. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld dat eiseres renteverlies heeft geleden. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende gronden om thans reeds tot de namens eiseres gevorderde veroordeling over te gaan. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb acht de rechtbank verweerder gehouden het door eiseres ter zake van haar beroep betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskostenveroordeling heeft betrekking op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarvan het bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent daarbij ter zake van de verrichte proceshandelingen twee punten toe voor de indiening van het beroepschrift (1,0) en het verschijnen ter zitting (1,0) en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Nu aan eiseres ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank. Met inachtneming van het bovenstaande en op grond van het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:73, 8:74 en 8:75 van de Awb komt de rechtbank tot de onder III geformuleerde beslissing. III. BESLISSING. De Rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres; 3. wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af; 4. veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure ten bedrage van € 644,37 (fl. 1.420,00), te betalen door de gemeente Maastricht aan de griffier van de arrondissementsrechtbank te Maastricht, en bepaalt voorts dat de gemeente Maastricht het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 27,23 (fl. 60,00) aan haar vergoedt. Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. C. Schrammen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2002 door mr. Vluggen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. F.A.G.M. Vluggen w.g. C. Schrammen Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 22 januari 2002 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen de uitspraak in de hoofdzaak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 21 van de Beroepswet juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de President van de Centrale Raad van Beroep op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.