
Jurisprudentie
AE0175
Datum uitspraak2002-03-15
Datum gepubliceerd2002-03-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC01/357HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC01/357HR
Statusgepubliceerd
Uitspraak
15 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/357HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
WONINGBOUWSTICHTING OOSTERHOUT, gevestigd te Oosterhout,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in cassatie
Bij exploit van 29 november 2001 hebben eiseressen tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] c.s. – aan verweerster in cassatie – verder te noemen: de Stichting – aangezegd dat zij beroep in cassatie instellen tegen het op 28 augustus 2001 tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank te Breda, en de Stichting gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 21 december 2001. [Eiseres] c.s. hebben de zaak ter rolle doen inschrijven.
Ter terechtzitting van 21 december 2001 is de Stichting niet verschenen, waarop [eiseres] c.s. hebben gevraagd tegen de Stichting verstek te verlenen.
De Rolraadsheer heeft de zaak naar de rol van 4 januari 2002 verwezen voor beraad conclusie op verstek en aan [eiseres] c.s. gevraagd zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
Ter rolle van 4 januari 2002 is de Stichting wederom niet verschenen waarna de zaak naar de rol van 18 januari 2002 is verwezen voor conclusie op verstek.
Nadat de Stichting andermaal niet was verschenen en de advocaat van [eiseres] c.s. zich niet had uitgelaten over de ontvankelijkheidsvraag heeft de Procureur-Generaal ter rolle van 18 januari 2002 mondeling geconcludeerd tot verstekverlening tegen de Stichting alsmede tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] c.s. wegens overschrijding van de cassatietermijn.
Tegen de Stichting is verstek verleend.
Met betrekking tot de beslissing over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep heeft de Rolraadsheer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het cassatieberoep richt zich tegen een uitspraak van de Rechtbank van 28 augustus 2001.
Het te dezen toepasselijke art. 402 lid 1 (oud) Rv. bepaalt dat het beroep moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.
Nu de cassatiedagvaarding is uitgebracht op 29 november 2001, is de voor het cassatieberoep beschikbare termijn overschreden.
Het beroep zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] c.s. niet ontvankelijk in hun cassatieberoep;
veroordeelt [eiseres] c.s. in de kosten van het geding in cassatie tot aan deze uitspraak, aan de zijde van de Stichting begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 maart 2002.