Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0291

Datum uitspraak2001-03-13
Datum gepubliceerd2004-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers0992573600
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doodslag in relationele sfeer. Ex-partner in haar eigen woning gewurgd en vervolgens in haar eigen woning opgehangen, zodat het op zelfmoord zou lijken.
7 jaar gevangenisstraf + schadevergoeding.


Uitspraak

Rolnummer 2200284400 Parketnummer 0992573600 Datum uitspraak 13 maart 2001 Tegenspraak GERECHTHOF TE ’s-Gravenhage Meervoudige kamer voor strafzaken ARREST Gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 13 november 2000 in de stafzaak tegen [verdachte], geboren te [...] (Suriname) op 27 januari, thans gedetineerd in de penitentiaire Inrichting "De Dordtse Poorten” te Dordrecht. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 februari 2001. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. Dat hij op 19 mei 2000 te ’s-Gravenhage Opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet - Een touw om de hals van deze [slachtoffer] gedaan - En dit touw aangetrokken en/ of vastgedraaid - En (vervolgens) deze [slachtoffer] met dat touw om haar hals opgehangen En - Enige handelingen jegens die [slachtoffer] verricht - Waardoor uitwendig mechanisch, botsend geweld - op de bovenbuik/ laag aan de borstkas van die [slachtoffer] is uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezen verklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Doodslag. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De verdachte is in eerste aanleg terzake van het tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot 7 jaar met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 jaar met aftrek van voorarrest, dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van f 7.124,95, en voorts dat het hof de verdachte de verplichting tot betaling aan de staat zal opleggen van een bedrag van f 7.124,95, subsidiair 70 dagen hechtenis. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, na een ruzie met zijn ex-partner in haar woning, een touw gepakt en het slachtoffer met dit touw gewurgd. Vervolgens heeft hij het slachtoffer aan het touw opgehangen. Gezien de door de verdachte gecreëerde situatie gingen nabestaanden en politie er in eerste instantie van uit dat er sprake is geweest van zelfmoord en verdachte heeft de nabestaanden ook enige tijd in die waan gelaten. Doodslag is een der ernstigste misdrijven die de strafwetgeving kent. Een misdrijf als het onderhavige schokt de rechtsorde in hoge mate. Bovendien valt te verwachten dat de nabestaanden van het slachtoffer -waaronder de twee kinderen van het slachtoffernog zeer lange tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van haar overlijden. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het rapport van M.H. de Groot, klinisch psycholoog, d.d. 17 oktober 2000, en van het rapport van B.A. Blansjaar, psychiater, d.d. 11 oktober 2000. Beide rapporten houden als conclusie van de deskundigen voornoemd in, dat verdachte enigszins respectievelijk licht verminderd toerekeningsvatbaar is. Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke vrijheidbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is. Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft in hoger beroep een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f 8.484,90. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hij heeft daartoe twee gronden aangevoerd, te weten: 1) de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is te laat ingediend omdat volgens de raadman de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 augustus 2000 reeds met het requisitoir was begonnen en de vordering pas daarna is ingediend zodat niet is voldaan aan het bepaalde van artikel 51b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering; 2) [benadeelde partij] is als zuster van het slachtoffer niet bevoegd zich als benadeelde partij in het geding te voegen omdat dit volgens de raadsman slechts is voorbehouden aan de wettelijke erfgenamen, in casu de kinderen van de verdachte en het slachtoffer. Het hof overweegt in verband met het betoog van de raadsman als volgt. ad 1) Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 augustus 2000 heeft de officier van justitie niet gerequireerd, maar heeft de rechtbank de behandeling van zaak aangehouden op verzoek van de officier van justitie om reden als in dat procesverbaal vermeld. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 30 oktober 2000, dat het onderzoek ter terechtzitting toen opnieuw is aangevangen omdat de rechtbank in een andere samenstelling zitting hield dan op de zitting van 14 augustus 2000, en tevens dat het "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" voor de aanvang van de terechtzitting is ingediend bij de officier van justitie, waarmee is voldaan aan de voorwaarde van artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering zodat er van een situatie zoals de raadsman heeft gesteld geen sprake is. ad 2) Artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering jo. artikel 108 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, dat degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen zich als benadeelde partij kan voegen terzake van zijn vordering tot vergoeding van deze kosten voorzover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Dit kan een ieder zijn die deze kosten heeft gedragen. In casu heeft [benadeelde partij] deze kosten gedragen zodat zij voegingsgerechtigd is. Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het betoog van de raadsman en is de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering. Wat betreft die vordering is naar 's hofs oordeel aannemelijk geworden dat [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden tot het bedrag van f 7.124,95, zijnde de totale kosten minus de annuleringskosten en de kosten rouwbloemstukken. Het hof zal die vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen en de benadeelde voor het overige nietontvankelijk verklaren in haar vordering als zijnde niet van eenvoudige aard, een en ander in voege als na te melden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen. Artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bedrag dat betaald moet worden in het kader van de schadevergoedingsmaatregel moet zijn voldaan binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het arrest voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. Nu het hof de verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur zal opleggen en het voorts geen inzicht in het inkomen van verdachte heeft, acht het hof, gelet op evengenoemd artikel, geen termen aanwezig om een dergelijke maatregel aan verdachte op te leggen en wijst de vordering van de advocaat-generaal in zoverre af. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN JAAR. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], tot een bedrag van f 7.124,95 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering met bepaling dat zij dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Terzake van het toegewezen deel van de vordering tot schadevergoeding: Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. Terzake van het niet toegewezen deel van de vordering tot schadevergoeding: Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die de verdachte heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door mrs Klein Breteler, Stoker-Klein en Noordam, In bijzijn van de griffier mr Bakker. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 maart 2001.