Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0347

Datum uitspraak2000-07-10
Datum gepubliceerd2004-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1003009499
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen invoeren hoeveelheden cocaïne. Deelneming aan een misdadige organisatie gericht op het plegen van Opiumwetdelicten.
O.M. ontvankelijk t.a.v. feit 2 voor zover de t.l.l. het verwijt inhoudt dat verdachte te Paramaribo heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
5 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

rolnummer 2200077500 parketnummer 1003009499 datum uitspraak 10 juli 2000 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de meervoudige kamer. voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te RotteLdam "an 1 februari 2000 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren in het district [...] (Suriname) op [...] 1964, [adres] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2000. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. 3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Voor zover de onderhavige tenlastelegging (onder feit 2.) het verwijt inhoudt dat de verdachte in Paramaribo (Suriname) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, is het openbaar ministerie ingevolge het bepaalde in artikel 5, eerste lid, aanhef en ten tweede, van het Wetboek van Strafrecht in zijn strafvervolging ontvankelijk, aangezien het hier een feit betreft dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop ook in het Surinaamse Wetboek van Strafrecht (artikel 188) straf is gesteld. 4. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 5. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. 1. zij meermalen in de periode van 1 januari tot en met 10 oktober 1999 te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en Rotterdam en elders in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht meerdere handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, namelijk: -op 14 juni 1999 een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne en -op 8 oktober 1999 ongeveer 1278,50 gram van een materiaal bevattende cocaïne in de periode van 1 maart tot en met 30 april 1999 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en -omstreeks 8 augustus 1999 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en -in de maand april van 1999 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en -in de maand januari 1999 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 2. zij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 oktober 1999 te Rotterdam en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en elders in Nederland en Paramaribo (Suriname), heeft deelgenomen aan een organisatie die naast verdachte bestond uit [medeverdachte] en [medeverdachte] die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten -het meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en -het meermalen opzettelijk afleveren en verstrekken en verkopen van handelshoeveelheden van een materiaal bevattende cocaine; Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 6. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 7. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: 1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; 2. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 8. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 9. Strafmotivering 9.1 De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren, met aftrek van voorarrest. 9.2 De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren, met aftrek van voorarrest. 9.3 Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. 9.4 De verdachte heeft gedurende een langere periode een belangrijke rol gespeeld in een criminele organisatie, die tot oogmerk had het invoeren van cocaïne vanuit Suriname naar Nederland. De organisatie ronselde daartoe (soms zelfs minderjarige) jongens, voorzag hen van identificatiepapieren en vliegtickets en liet hen in Suriname grote hoeveelheden plastic bolletjes gevuld met cocaïne slikken, waarna zij met die bolletjes in hun maag per vliegtuig weer naar Nederland terug moesten reizen. De verdachte heeft op deze wijze naast andere jongens ook haar eigen zoon drie maal als koerier laten optreden. 9.5 Deelnemers aan cocaïnehandel laten zich over het algemeen uitsluitend leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen die daardoor worden veroorzaakt. Verdovende middelen zoals cocaïne zijn niet alleen in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid, maar zij vormen ook een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de verslavingscriminaliteit die het gebruik ervan veelal meebrengt. 9.6 Voorts rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat zij minderjarige jongens gebruikte voor haar criminele activiteiten door hen te lokken met aanzienlijke geldbedragen en dat zij hen blootstelde aan zeer ernstige risico's betreffende hun gezondheid. 9.7 Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister in Nederland niet eerder terzake van het plegen van een strafbaar feit is veroordeelden tevens dat zij de zorg heeft voor haar vijf, deels minderjarige, kinderen. 9.8 Het hof heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport d.d. 1 december 1999 van de Reclassering Nederland, opgemaakt en ondertekend door C. van de Pol, reclasseringswerker, mede ondertekend door R. Jongejans, unitmanager. 9.9 Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur passend en geboden is. 10. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, voor de periode van op artikel 140 (oud) en voor 10 oktober 1999 op artikel 1 januari 1999 tot 26 februari 1999 de periode van 26 februari 1999 tot 140 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft het hof voor de periode van 1 januari 1999 tot 20 januari 1999 gelet op artikel 2 (oud), voor de periode van 20 januari 1999 tot 10 oktober 1999 op artikel 2 en op artikel 10 van de Opiumwet. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJF (5) JAREN. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mrs. Scholten-Hinloopen, Reinking en Van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juli 2000. Mrs. Scholten-Hinloopen en Van Bellen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.