Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0376

Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103944/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200103944/1. Datum uitspraak: 20 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: (…), wonend te (…), (…), wonend te (…), en de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen, appellanten, en burgemeester en wethouders van Heumen, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 12 juni 2001 hebben verweerders de op 16 maart 1982 krachtens de Hinderwet aan (…) verleende vergunning voor een rundvee- en varkenshouderij gelegen op het perceel (…) te (…), op zijn verzoek, krachtens artikel 8.26, eerste lid, van de Wet milieubeheer geheel ingetrokken. Dit aangehechte besluit is op 27 juni 2001 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 augustus 2001, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 8 augustus 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 9 oktober 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door R.J.M. Kerkhof, gemachtigde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De intrekking houdt verband met het verplaatsen van ammoniakemissierechten. 2.2. Verweerders hebben gesteld dat het beroep van appellanten niet-ontvankelijk is omdat het niet zijn grondslag in de bedenkingen vindt. Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Afdeling is van oordeel dat uit deze bepaling moet worden afgeleid dat in de gevallen, bedoeld onder a en c, tegen het besluit slechts beroepsgronden kunnen worden voorgedragen die hun grondslag vinden in de door appellanten tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, dan wel betrekking hebben op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Uit de stukken is gebleken dat appellanten separaat bedenkingen hebben ingebracht. De Vereniging Milieu-Offensief en (…) hebben in hun bedenkingen van 1 mei 2001 aangevoerd dat rechten zijn vervallen omdat in de inrichting minder dieren zijn gehouden dan waren vergund en dat verweerders door het raadplegen van diertellinggegevens hadden moeten onderzoeken hoeveel rechten er zijn vervallen. (…) heeft op 2 mei 2001 als bedenking ingebracht dat hij bezwaar heeft tegen het verplaatsen van de ammoniakemissierechten naar een andere locatie, namelijk het bedrijf van (…) gelegen op het perceel (…) te (…). In het beroepschrift voeren appellanten aan dat de vergunning niet kan worden ingetrokken omdat deze reeds bij een eerder besluit is ingetrokken. De Afdeling is van oordeel dat het beroep niet zijn grondslag vindt in de door appellanten ingebrachte bedenkingen. Evenmin heeft het beroep betrekking op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Verder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet zou kunnen worden tegengeworpen op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is. 2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma w.g. Plambeck Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002 159-307. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,