Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0379

Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100336/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200100336/1. Datum uitspraak: 20 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Koval B.V.", gevestigd te Ittervoort, appellante, en burgemeester en wethouders van Hunsel, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juli 2000, kenmerk RO/B&M/WT, hebben verweerders krachtens artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 en artikel 5:22 van de Algemene wet bestuursrecht beslist bestuursdwang toe te passen teneinde de door activiteiten op het terrein van de inrichting, gelegen op het perceel (…) te (…), veroorzaakte lozing op de riolering van met percolaat verontreinigd afvalwater te beëindigen door middel van afsluiting van de aansluiting van de riolering van de inrichting op het openbare riool en deze afsluiting te verzegelen. Dit besluit is aangehecht. Bij besluit van 5 december 2000, verzonden op 7 december 2000, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de toepassing van bestuursdwang gehandhaafd. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij op 9 maart 2001 bij de Raad van State ingekomen brief hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.R. Boer, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. E. Barentsen en ing. W.H.M. Tegels, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 17 juli 2000 werd bij verweerders melding gemaakt van verontreiniging van, en daarmee gepaard gaande stankoverlast door, een riolering. Naar aanleiding hiervan stelden verweerders een onderzoek in. Op 18 juli 2000 werd door verweerders vastgesteld dat op het terrein van de inrichting van appellante een grote berg rottende aardappelen was opgeslagen, waarop water werd gespoten. Dit met percolaat verontreinigd water kwam in de riolering terecht, waardoor de riolering werd verontreinigd. In overleg met appellante werd afgesproken dat zij voorzieningen zou treffen om lozing van dit afvalwater tegen te gaan. Bij controles op 24 en 25 juli 2000 is gebleken dat de door appellante getroffen voorzieningen onvoldoende functioneerden om lozing tegen te gaan. Uit analyses van het afvalwater bleek dat de samenstelling van dit afvalwater niet voldeed aan de eisen die in de aan de vergunning verbonden voorschriften waren gesteld aan het afvalwater. Het afvalwater had een zodanige samenstelling dat gevreesd moest worden voor schade aan de riolering en storingen in een zuiveringsinstallatie. Gelet hierop hebben verweerders aan appellante bij brief van 26 juli 2000, kenmerk RO/B&M/WT, het voornemen bekend gemaakt om door middel van het toepassen van bestuursdwang lozingen op de riolering van met percolaat verontreinigd afvalwater onmogelijk te maken. Naar aanleiding van dit voornemen heeft appellante zelf op 27 juli 2000, in overleg met verweerders, aan een extern bedrijf de opdracht gegeven de aansluiting van de riolering van de inrichting op het openbaar riool af te sluiten, hetgeen op 27 juli 2000, om 14.00 uur, is gebeurd. Op 27 juli 2000, om 17.00 uur, is door verweerders besloten tot het toepassen van bestuursdwang in de vorm van het aanbrengen van een verzegeling van de afsluiter. Op 28 juli 2000 is door verweerders, ter uitvoering van dit besluit, de verzegeling aangebracht. 2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:22 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. 2.3. Appellante betoogt dat verweerders ten onrechte in het bestreden besluit het bestuursdwangbesluit van 27 juli 2000 hebben gehandhaafd, aangezien ten tijde van het nemen van het laatstgenoemde besluit de vergunningvoorschriften inzake het brengen van bedrijfsafvalwater in het openbaar riool niet werden overtreden, omdat appellante reeds zelf de desbetreffende afsluiting had laten aanbrengen en derhalve lozing van het afvalwater op het openbaar riool al was beëindigd. In dit verband stelt appellante dat het besluit van 27 juli 2000 een preventief bestuursdwangbesluit behelst omdat dit besluit slechts betrekking kan hebben op het aanbrengen van de verzegeling en niet op een dreigend gevaar voor overtreding van bovengenoemde voorschriften. 2.3.1. Verweerders stellen dat voor het beëindigen en het beëindigd houden van de lozingen van afvalwater op het openbaar riool een tweetal met elkaar samenhangende maatregelen was vereist, te weten het plaatsen van een afsluiter en de verzegeling daarvan. Het feit dat appellante zelf de afsluiting heeft laten aanbrengen betekent volgens verweerders nog niet dat alle noodzakelijke maatregelen genoemd in het bestuursdwangbesluit waren getroffen. Zij zijn van mening dat pas met de verzegeling van de afsluiting aan deze maatregelen was voldaan. 2.3.2. Blijkens het voornemen om over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang hebben verweerders zich op het standpunt gesteld dat voor het opheffen van de geconstateerde overtreding van de vergunningvoorschriften twee maatregelen waren vereist. Vaststaat dat op 27 juli 2000 appellante in overleg met verweerders een van deze bovengenoemde maatregelen door een professioneel bedrijf heeft laten uitvoeren, namelijk het laten afsluiten van de aansluiting van de riolering van de inrichting op het openbaar riool. Uit de stukken leidt de Afdeling af dat verweerders ten tijde van het nemen van het bestuursdwangbesluit van 27 juli 2000 ervan op de hoogte waren dat de afsluiting intussen was aangebracht. De Afdeling overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat door middel van het afsluiten van de aansluiting van de riolering van de inrichting op het openbaar riool de geconstateerde overtreding van de vergunningvoorschriften was beëindigd. Ten aanzien van de verzegeling om herhaling van overtreding van de vergunningvoorschriften te voorkomen overweegt de Afdeling allereerst dat het aanbrengen van een verzegeling niet door verweerders is genoemd als een door appellante zelf te nemen maatregel teneinde zeker te stellen dat de overtreding beëindigd zou blijven. In de vooraankondiging van 26 juli 2000 hebben verweerders dit als een door hen zelf te nemen maatregel aangemerkt om, zoals zij dat hebben genoemd, zelf de regie te hebben over het beëindigd houden van de overtreding. Naar het oordeel van de Afdeling neemt dat echter niet weg dat verweerders ten tijde van het nemen van het besluit tot het toepassen van bestuursdwang zich ervan dienden te vergewissen of de door appellante getroffen maatregel effectief genoeg was om een herhaling van de overtreding van de vergunningvoorschriften te voorkomen, zodat met deze maatregel kon worden volstaan. Verweerders hebben derhalve niet onderzocht of zij in het onderhavige geval nog bevoegd waren op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht bestuursdwang toe te passen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de bestreden beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond treft doel. 2.4. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De andere beroepsgrond behoeft geen bespreking. 2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Hunsel van 5 december 2000, kenmerk RO/B&M/WT; III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Hunsel in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,37, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Hunsel te worden betaald aan appellante; IV. gelast dat de gemeente Hunsel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein?Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Prins, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Prins Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002 180-372. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,