
Jurisprudentie
AE0383
Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100647/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100647/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200100647/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
(…), wonend te (…),
appellant,
en
burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2000, kenmerk Wm. 123-99, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan “Regio Maasland” te Reek een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een Boerenbond Bouwmarkt met de opslag en verkoop van gewasbeschermingsmiddelen en vuurwerk op het perceel (…) te (…), kadastraal bekend gemeente ‘s?Hertogenbosch, sectie (…), nummer (…). Dit aangehechte besluit is op 17 september 2000 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 oktober 2000, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2000, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 november 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2002, waar partijen niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De opslag van het vuurwerk vindt plaats in het magazijn van de inrichting. In elk van de twee bewaarplaatsen mag ingevolge voorschrift 4.16 maximaal 1.750 kg verpakt vuurwerk of 875 kg onverpakt vuurwerk aanwezig zijn. Daarnaast mag ingevolge voorschrift 4.17 in de ruimte waar anders bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn, ten hoogste 300 kg onverpakt vuurwerk worden opgeslagen. Het betreft hier vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik.
De wijziging waarvoor vergunning is aangevraagd, ziet op een opslag van kleine gasflessen, een elektrische heftruck met oplaadapparatuur en de opslag van natriumhypochloriet, alsmede op een wijziging van het assortiment gewasbeschermingsmiddelen. In de omgeving van de inrichting zijn woningen en bedrijven van derden gelegen.
2.2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden, die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Hieruit volgt dat de vergunning moet worden geweigerd, indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11 van de Wet milieubeheer komt verweerders een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten.
2.3. Appellant acht de veiligheidsrisico’s verbonden aan de vergunde vuurwerkopslag voor de omgeving te groot. Dit gezien in relatie tot de opslag van kleine gasflessen en gewasbeschermingsmiddelen binnen de inrichting en de afstand van de inrichting tot het perceel van appellant. Daarbij merkt appellant op dat tegen het terrein van de inrichting ter hoogte van het magazijn een tuinhuisje is gelegen, dat dienst doet als speelruimte voor kinderen.
2.3.1. Uit de stukken is naar voren gekomen dat verweerders de veiligheidsrisico’s van de opslag en verkoop van vuurwerk hebben beoordeeld aan de hand van het hoofdstuk “Opslag van vuurwerk” van het Handboek Milieuvergunningen (hierna: het Handboek). Verder is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1, eerste lid, sub a, van het Inrichtingen? en vergunningenbesluit milieubeheer, met betrekking tot de onderhavige aanvraag advies uitgebracht door de Directeur Materieel Koninklijke Landmacht.
2.4. Blijkens het deskundigenbericht zijn de aan de vergunning verbonden voorschriften vastgesteld in overeenstemming met het Handboek en voldoen de locaties van de vuurwerkbewaarplaatsen aan de afstanden genoemd in het Handboek. De Afdeling ziet in de stukken geen aanleiding om het deskundigenbericht op dit punt niet juist te achten. Verweerders hebben zich door te beslissen overeenkomstig het Handboek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door deze voorschriften de veiligheid van omwonenden in voldoende mate is gewaarborgd. Verweerders hebben zich voorts naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het tuinhuisje niet als een in dit verband te beschermen object is aan te merken.
2.5. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein?Schoonderwoerd en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
179-375.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,