
Jurisprudentie
AE0392
Datum uitspraak2002-03-20
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104501/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104501/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200104501/1.
Datum uitspraak: 20 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. (…), wonend te (…),
2. burgemeester en wethouders van Olst,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2001 heeft de gemeenteraad van Olst, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied (Dierenbegraafplaats (…))".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 10 juli 2001, RWB/2001/1965, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 6 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 11 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2001, waar appellant sub 1 in persoon, bijgestaan door (…), appellanten sub 2, vertegenwoordigd door D. Thomsom en C. Blokzijl, ambtenaren van de gemeente, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. B. Adriaansz, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de aanleg van een dierenbegraafplaats aan de (…) in het buitengebied van de gemeente Olst. Verweerders hebben goedkeuring aan het plan onthouden.
2.3. Appellanten menen dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben onthouden. Daartoe hebben zij, onder andere, aangevoerd dat een dierenbegraafplaats niet in strijd is met het provinciaal beleid ten aanzien van het buitengebied. Daarbij hebben zij gewezen op enkele mogelijkheden die het provinciaal beleid biedt. Verder menen appellanten dat de intensivering van het verkeer beperkt zal blijven en de locatie goed bereikbaar is.
Appellanten sub 2 voeren tevens aan dat een dierenbegraafplaats past in de oorspronkelijke landschappelijke structuur van het gebied. Appellant sub 1 stelt dat een dierenbegraafplaats minder afbreuk doet aan het landschap dan de wel toegestane toeristische recreatieve activiteiten.
2.4. Verweerders hebben het plan in strijd geacht met de goede ruimtelijke ordening. Zij hebben bij hun toetsing in aanmerking genomen dat de aanleg van een dierenbegraafplaats in strijd zou komen met hun beleid om niet functioneel aan het buitengebied gebonden activiteiten uit het buitengebied te weren. Verder stellen zij zich op het standpunt dat de locatie in het buitengebied zal leiden tot een intensivering van het verkeer. Verweerders achten de behoefte aan een dierenbegraafplaats onvoldoende onderbouwd. Tevens had volgens hen een definitie van kleine huisdieren niet mogen ontbreken.
2.5. Uit het streekplan Overijssel 2000+ volgt dat het provinciaal beleid voor de groene ruimte erop is gericht om nieuwe bebouwing en grondgebruiksvormen, die niet functioneel zijn gebonden aan de groene ruimte, daarin in principe niet toelaatbaar te achten. Verder is als koers voor zone II landbouw en cultuurlandschap, waarin het plangebied ligt, aangegeven behoud en ontwikkeling van landschap. Hierbij behoort het behoud van kenmerkend natuurlijk reliëf, bijzondere bodems, behoud en herstel van patronen van beplantingselementen en behoud van karakteristieke openheid. Dit beleid is in het algemeen niet onredelijk.
De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat een dierenbegraafplaats niet functioneel aan de groene ruimte is gebonden.
In het streekplan is onder andere als doel voor de land- en tuinbouw gesteld ruimte te bieden voor specialisatie, voor verbreding van de agrarische en/of niet-agrarische activiteiten op landbouwbedrijven. Als voorbeelden worden genoemd plattelandstoerisme en indien de bedrijven nabij grotere kernen zijn gelegen verkoop aan huis, stalling en manege. Gelet op deze voorbeelden is het standpunt van verweerders dat de niet-agrarische activiteiten wel dienen aan te sluiten bij agrarische activiteiten juist. Met verweerders is de Afdeling van oordeel dat een dierenbegraafplaats voor kleine huisdieren niet aansluit bij de agrarische activiteiten. Het streekplan staat deze activiteiten derhalve niet toe.
Verder wordt in het streekplan melding gemaakt van een experimenteel project Landstad Deventer, waarmee wordt beoogd een toonaangevende en vernieuwende visie te ontwikkelen voor het grondgebied van de gemeenten Deventer, Bathmen en Olst. Indien de ontwikkelde visie leidt tot voorstellen voor een ruimtelijke ontwikkeling voor het gebied die afwijken van het streekplan moet een uitwerkingsprocedure worden gevolgd. Volgens het streekplan zullen de resultaten van dit project worden benut voor het opstellen van een integrale ontwikkelingsvisie op de stadsrandgebieden. Gezien de omschrijving van het project, hebben verweerders terecht het standpunt ingenomen dat het project niet is bedoeld voor het mogelijk maken van activiteiten in een concreet, individueel geval.
Gelet op het voorstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders terecht tot de conclusie zijn gekomen dat een dierenbegraafplaats op de in het plan voorziene locatie in strijd is met hun beleid.
De beroepen van appellanten geven geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet aan hun beleid hebben kunnen vasthouden. In dit verband is van belang dat niet gebleken is dat er een dringende behoefte bestaat aan een dierenbegraafplaats op deze locatie.
Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met de wel door verweerders toegestane dierenbegraafplaats in de gemeente Dalfsen, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de nu aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om die reden hadden moeten instemmen met het plan. Blijkens de stukken heeft het desbetreffende terrein in de gemeente Dalfsen, anders dan het terrein waar het thans om gaat, geen specifieke landschappelijke waarden.
Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strijdt met een goede ruimtelijke ordening.
2.6. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan. De beroepen zijn daarom ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2002
270.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,