Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0469

Datum uitspraak2002-02-15
Datum gepubliceerd2002-03-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200340/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200200340/1. Datum uitspraak: 15 februari 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 december 2001 in het geding tussen: [vreemdeling] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 augustus 2001, verzonden op 29 augustus 2001, heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 18 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Dit faxbericht is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank heeft - voor zover thans van belang - overwogen dat het besluit van 28 augustus 2001 grondslag mist, voorzover de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling is onthouden. 2.2. De door de staatssecretaris voorgedragen grieven zijn uitsluitend gericht tegen de tot die conclusie leidende overwegingen. 2.2.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling ambtshalve als volgt. 2.2.2. Uit het besluit van 28 augustus 2001 kan niet worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De rubrieken 1 en 2 onder het kopje ‘Onderwerp van de beschikking’ onderscheidenlijk ‘Besluit’, noch de rubriek 5 onder het kopje ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ behelst enige aanwijzing daarvoor. Hetgeen gesteld is onder deze rubrieken ziet uitsluitend op de aanvraag om een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Dat in rubriek 4 onder het kopje ‘Motivering van de beslissing’ wordt verwezen naar het schriftelijke voornemen tot afwijzing, waarin is aangegeven dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen, doet hieraan niet af. Het desbetreffende voornemen, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000, kon uitsluitend betrekking hebben op het voornemen om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel af te wijzen. 2.2.3. De rechtbank heeft de vraag of de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling kon worden onthouden dan ook ten onrechte bij de toetsing van het bij haar bestreden besluit betrokken. Aldus is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden en heeft zij artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschonden. 2.3. Gelet hierop, is het hoger beroep kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 december 2001 in zaak nr. AWB 01/45263; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Groeneweg Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2002 32-348. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,