
Jurisprudentie
AE0473
Datum uitspraak2001-11-09
Datum gepubliceerd2002-03-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104991/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104991/2
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Raad
van State
200104991/2.
Datum uitspraak: 9 november 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker],
[verzoeker],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage van 6 september 2001 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van [verzoeker] om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 6 september 2001, verzonden op 11 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij faxberichten, bij de Raad van State binnengekomen op 9 oktober 2001, hoger beroep ingesteld, onderscheidenlijk de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht te voorkomen dat [verzoeker] wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft, zodat spoedige uitzetting mogelijk is.
De enkele omstandigheid dat een uitspraak van de rechtbank voor uitvoering vatbaar is, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht op. Bij dit oordeel is betrokken dat [verzoeker] niet heeft gesteld dat de datum van zijn uitzetting aan hem is medegedeeld en derhalve niet duidelijk is op welke termijn de uitzetting zal plaatsvinden. Het verzoek komt reeds daarom niet voor inwilliging in aanmerking.
2.2. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Rechtdoende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2001
32-348.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,