Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0526

Datum uitspraak2001-11-19
Datum gepubliceerd2002-03-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200252100
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rolnummer 2200252100 parketnummer 0975723899 datum uitspraak 19 november 2001 tegenspraak GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 25 september 2000 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel. 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 september 2001, 24 september 2001, 8 oktober 2001 en 5 november 2001. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de nadere omschrijving tenlastelegging en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. 3. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 4. De geldigheid van de dagvaarding in eerste aanleg 4.1 Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gesteld, dat alsnog de dagvaarding in eerste aanleg nietig moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat artikel 6, lid 3, aanhef en letter a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) is geschonden, omdat de verdachte voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet in een taal welke hij verstaat op de hoogte is gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. 4.2 Het hof verwerpt dit verweer. Zelfs wanneer men veronderstellenderwijs zou aannemen dat artikel 6, lid 3, aanhef en letter a van het EVRM is geschonden, leidt dit niet tot de nietigheid van de inleidende dagvaarding, maar hooguit tot de schorsing van de vervolging (Vgl. NJ 1982, 155). Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte verklaard, dat hij niet om een dergelijke schorsing vroeg. Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Anders dan de letterlijke tekst van artikel 6, lid 3, aanhef en letter a van het EVRM suggereert, is voldoende dat de verdachte enige tijd vóór de zitting op de hoogte is van de tegen hem gerichte beschuldiging, zodat hij in staat is zijn verdediging voor te bereiden. In casu is aan deze eis voldaan omdat aan de verdachte reeds tijdens zijn eerste verhoor door de politie, op 7 maart 2000, is medegedeeld van welke feiten hij werd verdacht (het ambtsedig proces-verbaal, nummer PL1513/1999/63508-71, opgemaakt en ondertekend op 7 maart 2000 door [P], hoofdinspecteur van Politie Haaglanden zijnde hulpofficier van justitie, bladzijde 155 van het proces-verbaal). Deze mededeling bood aan de verdachte voldoende houvast voor de voorbereiding van de verdediging (NJ 1994, 26). Zelfs wanneer men echter wel zou aannemen dat in eerste aanleg artikel 6, lid 3, aanhef en onder a van het EVRM is geschonden, is deze schending in voldoende mate hersteld doordat in hoger beroep, voor de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, aan de verdachte een vertaling van de inleidende dagvaarding is overhandigd. 5. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging 5.1 De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gesteld, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat artikel 6, lid 3, aanhef en letter b van het EVRM is geschonden. De verdachte is in eerste aanleg de mogelijkheid onthouden te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Nagelaten is immers, behoudens de in de Poolse taal gestelde stukken in verband met de rogatoire commissie, enig stuk in de Poolse taal ter beschikking te stellen. En voorts heeft de verdachte niet over toereikende rechtsbijstand kunnen beschikken, omdat de Raad voor de Rechtsbijstand pas op 8 augustus 2000 een beslissing op het verzoek van de raadsman voor het verrichten van extra werkzaamheden heeft genomen. 5.2 Het hof verwerpt voormeld verweer. Krachtens artikel 6, lid 3, aanhef en letter b, van het EVRM heeft een ieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, het recht te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. 5.3 Een onbeperkte aanspraak op vertaling van schriftelijke processtukken valt aan voormelde verdragsbepaling noch enige andere rechtsregel te ontlenen. Daarbij moet worden aangetekend, dat de enkele omstandigheid dat een beslissing met betrekking tot het verstrekken van een vertaling van schriftelijke processtukken is gegeven waarin de garanties van artikel 6 van het EVRM zouden zijn miskend, wat daarvan in het onderhavige geval ook zij, niet meebrengt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, mede in aanmerking genomen dat een dergelijk verzuim zich leent voor herstel. 5.4 Indien al zou moeten worden geoordeeld dat in eerste aanleg sprake zou zijn geweest van schending van de door de raadsman genoemde verdragsbepaling, dan heeft op dit punt voldoende herstel plaats gevonden doordat in hoger beroep vóórdat een aanvang is gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, de stukken waarvan de raadsman vertaling heeft gevraagd in de Poolse taal aan de raadsman en de verdachte ter hand zijn gesteld. De raadsman heeft ook, desgevraagd, ter terechtzitting van 5 november 2001 te kennen gegeven niet om schorsing van de vervolging te vragen. 5.5 Ook de omstandigheid dat de Raad voor de Rechtsbijstand op 8 augustus 2000 heeft beslist, leidt niet tot het door de raadsman gewenste gevolg, te weten niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging, temeer niet omdat na die datum nog voldoende tijd ter beschikking is geweest voor de voorbereiding van de verdediging. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. 6. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 7. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt. BIJLAGE: dat hij en zijn mededaders omstreeks 23 december 1999 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in de nacht van 22 op 23 december 1999 zich hebben opgesteld en positie(s) hebben ingenomen in de omgeving van een pand, gelegen aan de Jan van Gojenstraat en de Pieter Lastmanstraat en met een vuurwapen een of meer kogel(s) hebben afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 8. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. 9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van poging tot moord. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 11. Strafmotivering 11.1 De advocaat-generaal [advocaat-generaal] heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als door de rechter in eerste aanleg gegeven. 11.2 Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. 11.3 Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn mededaders gepoogd [R] van het leven te beroven. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit is de verdachte samen met zijn mededaders naar de verblijfplaats van het slachtoffer gegaan. Ter plaatse heeft de verdachte nadat hij zijn positie had ingenomen het slachtoffer met een vuurwapen neergeschoten. Het slachtoffer heeft lange tijd in levensgevaar verkeerd, omdat hij onder andere in zijn buik, borst en arm was getroffen. De rechtsorde is ernstig geschokt door dit feit. Het hof houdt er rekening mee, dat de verdachte zowel in Nederland als in Polen niet eerder met justitie in aanraking is geweest. 11.4 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt. Voorts zal aan de verdachte de maatregel van onttrekking aan het verkeer worden opgelegd. 12. Beslag 12.1 Het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 3.5 vermelde voorwerp, te weten een spuitbusje traangas, "1 Trilliarde", dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. 12.2 Ten aanzien van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder de volgnummers L 3.1, L 3.4 en L 3.10 vermelde voorwerpen, te weten een Pools paspoort (groene omslag) nr. DD9917061 o.n.v. [naam], geb. [datum], een schrift met notities "No problem", een bruin lederen herenportemonnee "Indiana Jones" inhoudende diverse visitekaartjes en notities, een Pools rijbewijs o.n.v. [naam], een groene verz. kaart voor een Peugeot 604, kenteken SMC 4794, een fotocopie van een Pools document voor een Renault Clio, kenteken SMH 0012 en taxibedrijfkaartjes Radio Taxi Zrzeszenie en Centrum Taxi Stowarzyszenie (L 3.1), een geldbedrag van Nfl. 9.100,= met briefje koersberekening "9.100 x 1,87 = 17020" (L 3.4), een Pools paspoort o.n.v. [naam], nr. AA 6541410, een verzekeringsdocument betreffende een Renault Clio van Winterthur, Polen, een Pools kentekenbewijs m.b.t. een Renault Clio, kenteken SMH 0012 en een groene kaart m.b.t. bovenomschreven voertuig (L 3.10), zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte. 12.3 Ten aanzien van het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 3.1 vermelde voorwerp, te weten een foto van de verdachte [naam] met een kind, zal het hof de teruggave gelasten aan [naam]. 13. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) JAREN. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 3.5 vermelde voorwerp, te weten een spuitbusje traangas, "1 Trilliarde". Gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder de volgnummers L 3.1, L 3.4 en L 3.10 vermelde voorwerpen, te weten een Pools paspoort (groene omslag) nr. DD9917061 o.n.v. [naam], geb. [datum], een schrift met notities "No problem", een bruin lederen herenportemonnee "Indiana Jones" inhoudende diverse visitekaartjes en notities, een Pools rijbewijs o.n.v. [naam], een groene verz. kaart voor een Peugeot 604, kenteken SMC 4794, een fotocopie van een Pools document voor een Renault Clio, kenteken SMH 0012 en taxibedrijfkaartjes Radio Taxi Zrzeszenie en Centrum Taxi Stowarzyszenie (L 3.1), een geldbedrag van Nfl. 9.100,= met briefje koersberekening "9.100 x 1,87 = 17020" (L 3.4), een Pools paspoort o.n.v. [naam], nr. AA 6541410, een verzekeringsdocument betreffende een Renault Clio van Winterthur, Polen, een Pools kentekenbewijs m.b.t. een Renault Clio, kenteken SMH 0012 en een groene kaart m.b.t. bovenomschreven voertuig (L 3.10), aan de verdachte. Gelast de teruggave van het op de lijst van inbeslaggenomen goederen onder volgnummer L 3.1 vermelde voorwerp, te weten een foto van de verdachte [naam] met een kind, aan [naam]. Dit arrest is gewezen door mrs. Wurzer, Reinking en Van Strien, in bijzijn van de griffier mr. Van den Haak. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 november 2001.