Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0564

Datum uitspraak2002-02-21
Datum gepubliceerd2002-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00357
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00357 21 februari 2002 CJIB 29117956 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Amsterdam van 18 oktober 2000 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Bij de nadere toelichting op het beroep is verzocht om een behandeling ter zitting. De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep. Bij brief van 3 december 2001, bij het gerechtshof binnengekomen op 5 december 2001, heeft de betrokkene gereageerd op het laatstgenoemde schrijven van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op de brief van de betrokkene van 3 december 2001 te reageren, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 8 februari 2002. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen. Na de behandeling ter zitting heeft de voorzitter de zaak ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 240,-- opgelegd ter zake van "als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken", welke gedraging zou zijn verricht op 18 juni 1999 op de Waddenweg ter hoogte van het Buikslotermeerplein in de gemeente Amsterdam. 3.2. De betrokkene is in verband met de onderhavige gedraging op 18 juni 1999 staande gehouden. Bij die gelegenheid is hem een aankondiging van beschikking uitgereikt. De periode die is gelegen tussen het moment waarop de betrokkene is staande gehouden en het moment waarop in deze zaak door het hof uitspraak wordt gedaan, bedraagt ruim twee jaar en acht maanden. Met aftrek van de perioden van vertraging die voor rekening van de betrokkene moeten worden gebracht, te weten de periode van 2 maanden en 10 dagen die is verstreken wegens het aanhoudingsverzoek van de betrokkene tussen de eerste (voorgenomen) zitting en de tweede zitting van de kantonrechter en de periode van 3 maanden en 20 dagen die is verstreken tussen de datum waarop de betrokkene in gelegenheid is gesteld gronden van het hoger beroep aan te voeren en de datum waarop de betrokkene van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt, is een periode van twee jaren en twee maanden verstreken, welke vertraging in zijn geheel te wijten is aan het optreden van justitie. De zaak is derhalve niet berecht binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. 3.3. Ter zitting van het hof heeft de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal betoogd dat gelet op de schending van art. 6 EVRM de administratieve sanctie dient te worden gematigd. 3.4. De aard en de geringe zwaarte van de in een procedure als de onderhavige aan de orde zijnde belangen lenen zich niet voor een stelsel waarin in geval van een geconstateerde schending van art. 6 EVRM onderscheid wordt gemaakt in daarop te stellen sancties terwijl de eerdergenoemde aard en geringe zwaarte van die belangen meebrengen dat de sanctie van vernietiging van de bestreden beslissing en van de daaraan voorafgaande beslissing van de officier en van de inleidende beschikking een passende is. Het hof zal derhalve de bestreden beslissing, de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigen en bepalen dat hetgeen door de betrokkene tot zekerheid is gesteld aan hem zal worden geretourneerd. 3.5. Het voorgaande brengt mee dat niet nader behoeft te worden ingegaan op de door de betrokkene aangevoerde inhoudelijke klachten en de naar aanleiding daarvan door de advocaat-generaal schriftelijk en mondeling gemaakte opmerkingen. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 21 maart 2000, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 29117956 de administratieve sanctie is opgelegd; bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € Euro 108,91 (ƒ 240,--) , door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Dijk, als voorzitter, Kalsbeek en Huisman, in tegenwoordigheid van mr. Vlietstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.