
Jurisprudentie
AE0573
Datum uitspraak2002-02-21
Datum gepubliceerd2002-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00544
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00544
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 01/00544
21 februari 2002
CJIB 25489942
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Rotterdam
van 2 maart 2001
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam gegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. Bij de nadere toelichting op het beroep is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De betrokkene heeft schriftelijk laten weten geen gebruik te zullen maken van de uitnodiging voor de zitting.
De zaak is behandeld ter zitting van 8 februari 2002. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. T.H. Pitstra. De betrokkene is niet verschenen.
Na de behandeling ter zitting heeft de voorzitter de zaak ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- opgelegd ter zake van "niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht", welke gedraging zou zijn verricht op 13 februari 1999 op de Geldersekade in de gemeente Rotterdam.
3.2. Het door de betrokkene tegen deze beslissing ingestelde beroep is door de officier van justitie ongegrond verklaard.
3.3. De betrokkene heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de kantonrechter. Het beroep is behandeld op de zitting van 19 november 1999 van de kantonrechter te Rotterdam. Blijkens het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van die zitting heeft de kantonrechter ter zitting bepaald dat de zaak moest worden aangehouden voor onbepaalde tijd teneinde door de verbalisant een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken. Op 23 december 1999 wordt aan de betrokkene een beslissing van de kantonrechter van 3 november 1999 (het hof leest: 3 december 1999) in de onderhavige zaak toegezonden, inhoudende dat het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond wordt verklaard.
3.4. Tegen deze beslissing heeft de betrokkene bij brief van 21 januari 2000 beroep in cassatie ingesteld. Bij brief van 28 januari 2000 aan de betrokkene deelt [naam], gerechtssecretaris van het kantongerecht te Rotterdam, mee dat als gevolg van een vergissing de beslissing van 3 november 1999 (het hof leest: 3 december 1999) is toegezonden, terwijl de onderhavige zaak ter zitting voor onbepaalde tijd is aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal over te leggen. De gerechtssecretaris verzoekt de betrokkene de beslissing te retourneren. Vervolgens zal de kantonrechter na de ontvangst van het aanvullend proces-verbaal een nieuwe zittingsdatum vaststellen. Bij brief van 1 februari 2000 verzoekt de gerechtssecretaris de betrokkene zijn voornemen het beroep in cassatie in te trekken schriftelijk te bevestigen. Bij brief van 15 februari 2000 aan het kantongerecht deelt de betrokkene mee dat hij het beroep in cassatie intrekt.
3.5. In een brief van 24 januari 2001 aan de betrokkene kondigt de gerechtssecretaris van het kantongerecht te Rotterdam aan dat de zaak op 2 maart 2001 schriftelijk zal worden afgedaan en dat de betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld een schriftelijk verzoek tot kostenvergoeding te doen. De kantonrechter heeft op 2 maart 2001 het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld in de door de betrokkene gemaakte kosten tot een bedrag van ƒ 200,--.
3.6. In deze zaak moet ervan worden uitgegaan dat de kantonrechter op eenzelfde beroepschrift tweemaal een beslissing heeft gegeven, op 3 december 1999 en op 2 maart 2001. Uit de stukken blijkt dat een tweede rechtsgang is geïnitieerd van de zijde van (de gerechtssecretaris van) het kantongerecht, nadat was geconstateerd dat de beslissing van 3 december 1999 niet overeenkwam met hetgeen op de aan die beslissing voorafgegane zitting was beslist, en dat de betrokkene op verzoek van (de gerechtssecretaris van) het kantongerecht zijn aanvankelijk tegen de beslissing van 3 december 1999 ingestelde beroep in cassatie heeft ingetrokken.
3.7. Op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is door de kantonrechter beslist bij beslissing van 3 december 1999. Deze beslissing is niet door enige rechterlijke uitspraak vernietigd. Daarom kan niet met voorbijgaan aan deze beslissing opnieuw op het beroep worden beslist, zoals de kantonrechter bij beslissing van 2 maart 2001 heeft gedaan en dient de rechtsgang eindigend met de beslissing van de kantonrechter van 2 maart 2001 buiten beschouwing te blijven.
3.8. Nu de betrokkene kennelijk door het - ten onrechte - opnieuw behandelen door de kantonrechter van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ertoe is gebracht zijn beroep in cassatie tegen de beslissing van 3 december 1999 in te trekken, dient betrokkenes beroepschrift tegen de beslissing van de kantonrechter te worden aangemerkt als te zijn gericht tegen de beslissing van 3 december 1999.
3.9. Ingevolge art. III van de op 1 januari 2000 in werking getreden Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, strekkende tot vervanging van de mogelijkheid van beroep in cassatie door de mogelijkheid van hoger beroep, alsmede het aanbrengen van enige andere wijzigingen (vervanging in Mulder-zaken van beroep in cassatie door hoger beroep bij het gerechtshof Leeuwarden) blijft voor de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen tegen een uitspraak van de kantonrechter die voor of op de dag van inwerkingtreding is gedaan, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
3.10. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het hoger beroep van de betrokkene dient te worden verstaan als beroep in cassatie en dat het beroepschrift derhalve naar de Hoge Raad dient te worden gezonden.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
verstaat het beroepschrift d.d. 21 januari 2000 als beroep in cassatie tegen de beslissing van de kantonrechter van 3 december 1999;
stelt het beroepschrift, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken, in handen van de griffier van de Hoge Raad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Dijk, als voorzitter, Kalsbeek en Huisman, in tegenwoordigheid van mr. Vlietstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting.