Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0613

Datum uitspraak2002-02-20
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00609
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00609 20 februari 2002 CJIB 28001385 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Eindhoven van 31 augustus 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft de betrokkene in het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 25 april 2001 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Het vierde lid van art. 26 WAHV luidt als volgt: Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een griffierecht verschuldigd. De griffier wijst de indiener van het verzetschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het kantongerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 3.2. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de mededeling van de griffier in dient te houden de wijze waarop en de termijn waarbinnen griffierecht moet worden betaald. Tevens dient voor de betrokkene duidelijk te zijn welk bedrag dient te worden voldaan en dat indien dit bedrag niet wordt betaald het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich de mededeling omtrent het betalen van griffierecht, te weten een brief van 7 mei 2001 van de griffier van het kantongerecht aan de betrokkene, alsmede een afschrift van een brief met aangehechte accept-giro, van 15 juni 2001 van de afdeling Financieel economische zaken bij de gerechten in het arrondissement 's-Hertogenbosch aan de betrokkene. De brief van de griffier kan echter niet worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 26 WAHV, omdat de griffier de aanvang van de termijn waarbinnen de betrokkene het griffierecht dient te betalen stelt op twee weken na de dagtekening van de betreffende mededeling, te weten de acceptgirokaart, in plaats van twee weken na de dag van verzending van de brief. Ook in het begeleidend schrijven bij de acceptgiro wordt de aanvang van de termijn waarbinnen het griffierecht dient te worden voldaan op dezelfde wijze niet correct vermeld. Het voorgaande brengt mee, dat het in de bestreden beslissing besloten liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en dat het beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. 3.4. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar het kantongerecht te Eindhoven ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest; bepaalt dat het door de betrokkene op de voet van art. 26a WAHV ten behoeve van de procedure bij het hof betaalde griffierecht door de griffier van de rechtbank te 's-Hertogenbosch en het betaalde bedrag aan zekerheid door de advocaat-generaal aan hem worden gerestitueerd. Deze beschikking is gegeven door mr Huisman, in tegenwoordigheid van mr Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.