Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0620

Datum uitspraak2002-02-06
Datum gepubliceerd2002-03-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200002848/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200002848/1. Datum uitspraak: 6 februari 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: A en anderen, allen wonend te B, appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 25 april 2000 in het geding tussen: appellanten en 1. de burgemeester van Winterswijk 2. burgemeester en wethouders van Winterswijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 juli 1998 heeft de burgemeester van Winterswijk (hierna: de burgemeester) een verzoek van appellanten om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 28 januari 1999 hebben de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: burgemeester en wethouders) het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 11 januari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 25 april 2000, verzonden op 4 mei 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 juni 2000, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 10 juli 2000 en 10 augustus 2000. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 november 2000 hebben de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.G. Krosenbrink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders hebben mogen weigeren de kosten van juridische rechtsbijstand die bij hen zijn opgekomen in de bezwaarprocedures inzake de verlening van een exploitatievergunning voor een coffeeshop op de […]weg te Winterswijk en de weigering bestuursdwang toe te passen ten aanzien van deze coffeeshop te vergoeden. 2.2. Volgens vaste jurisprudentie kunnen de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure slechts in bijzondere gevallen als schade voor vergoeding in aanmerking komen. Zo een geval kan zich voordoen, indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een onjuiste beslissing heeft genomen. Het door appellanten vermelde arrest van de Hoge Raad van 17 december 1999 in de zaak Groningen-Raatgever, gepubliceerd in url('AB 2000, 89',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail?ui_id=17403), geeft geen aanleiding om hierover thans anders te oordelen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de primaire besluitvorming door de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders dermate ernstige gebreken vertoont, dat gezegd moet worden dat zij tegen beter weten in onjuist hebben besloten. Gelet hierop, heeft zij op goede gronden overwogen dat de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders het verzoek om vergoeding van schade hebben mogen afwijzen. Het betoog faalt mitsdien. 2.3. Het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders het verzoek om schadevergoeding in verband met de bij hen opgekomen kosten voor rechtsbijstand in de beroeps- en hoger-beroepsprocedures over de exploitatievergunning en de weigering bestuursdwang toe te passen terecht hebben afgewezen, faalt evenzeer. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2000 in zaak nr.url('199900286/1',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail?ui_id=32413), gepubliceerd in JB 2000, 324), moet uit de plaats en strekking van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht worden afgeleid dat hiermee een andere mogelijkheden uitsluitende mogelijkheid aan de bestuursrechter wordt geboden om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders vergoeding van deze kosten hebben mogen weigeren. 2.4. Appellanten komen verder op tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders het verzoek om vergoeding van de schade wegens de gestelde vermindering van het woongenot hebben mogen afwijzen. 2.5. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat niet is gebleken van een zodanige vermindering van het woongenot in de periode tot medio januari 1998, dat hieruit schade over die periode voortvloeit. Voorts heeft zij terecht overwogen dat, voor zover vanaf medio januari 1998 als gevolg van de sluiting van een andere coffeeshop en de daarmee gepaard gaande toename van de klandizie van coffeeshop X wel sprake is geweest van een relevante vermindering van het woongenot van appellanten, deze niet is veroorzaakt door het door de burgemeester gehandhaafde besluit tot verlening van de exploitatievergunning, nu dat besluit door de rechtbank bij uitspraak van 29 juli 1997 is herroepen. Zij is evenzeer terecht tot de slotsom gekomen dat de schade evenmin is veroorzaakt door de weigering van burgemeester en wethouders om bestuursdwang toe te passen en dat ook het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar daaromtrent in dit geval niet leidt tot een verplichting tot schadevergoeding voor burgemeester en wethouders. 2.6. Appellanten betogen tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek om vergoeding van “overige kosten” terecht is afgewezen. 2.7. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzoek om schadevergoeding op dit punt te vaag en onbestemd is om een causaal verband met de besluiten van de burgemeester onderscheidenlijk burgemeester en wethouders te leggen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. H. Bekker, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2002 201. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,