Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0628

Datum uitspraak2002-01-04
Datum gepubliceerd2002-03-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 01/ 985 GEMWT VV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 01/985 GEMWT VV UITSPRAAK van de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen: A te B, verzoeker, en de Burgemeester van de Gemeente Heerlen, gevestigd te Heerlen, verweerder. Toepassing van artikel 8:81 van de Awb wordt verzocht ten aanzien van het besluit van verweerder van 31 mei 2001. Kenmerk: dt.01.22.4554. Behandeling ter zitting: woensdag 8 augustus 2001. I. PROCESVERLOOP. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 17 mei 2001 heeft verweerder met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet het pand […] 40-42 te Heerlen voor de duur van 6 maanden gesloten. Tegen dit besluit is namens verzoeker bij brief van 2 juli 2001 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Verzoeker heeft bij brief van 27 juli 2001 de president van de rechtbank verzocht ter zake van dit besluit een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te treffen. De door verweerder ingezonden stukken zijn in afschrift aan gemachtigde van verzoeker verzonden. De inhoud van de gedingstukken wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd. Het verzoek is behandeld ter zitting van de president op 8 augustus 2001. Verzoeker is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Th. Boumans. Namens verweerder zijn verschenen mr. B. Vliegen, drs. Z.D. Teunissen en mr. M.H.J. Thomas. II. OVERWEGINGEN In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de president van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure. De president concludeert dat aan het eerste in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereiste is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd. Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank te Maastricht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen, overweegt de president het volgende. Het besluit van verweerder om een woning te sluiten is gericht op een feitelijke handeling. De vraag rijst of een dergelijk besluit op rechtsgevolg is gericht en uit dien hoofde als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. De memorie van toelichting bij artikel 174a van de Gemeentewet geeft aan dat het gaat om een louter op feitelijk handelen gerichte beslissing en desalniettemin dat het een beschikking is (TK 24699, nr. 3, pag. 10) maar stelt tevens dat het wetsvoorstel niet de gevolgen regelt daar dit bij raadsverordening zou dienen te geschieden. Het rechtsgevolg is dus afhankelijk van een door de raad vast te stellen verordening. De raad van de gemeente Heerlen heeft op 11 januari 1994 de Algemeen Plaatselijke Verordening vastgesteld. In deze verordening is in artikel 3.1.8 lid 1 geregeld: "het is verboden gedurende de tijd dat een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf tengevolge van een door de burgemeester op grond van artikel 17a Gemeentewet genomen besluit is gesloten zich daarin of aldaar te bevinden". Nu de raad het rechtsgevolg van het besluit van verweerder heeft geregeld, is het besluit van verweerder een voor beroep vastbare beslissing en is de rechtbank te Maastricht bevoegd van een eventuele hoofdzaak kennis te nemen. De president ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de president de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de president aan de zijde van verzoeker een spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel een beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel omtrent de vraag of het bestreden besluit als zodanig in een eventuele hoofdzaak (ongewijzigd) zal kunnen worden gehandhaafd. Dienaangaande overweegt de president het volgende. De president neemt daarbij de navolgende enerzijds gestelde en anderzijds niet ontkende dan wel niet of onvoldoende weerlegde, alsmede uit de gedingstukken en ter zitting gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Indien besluiten tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, dient ingevolge het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, de bekendmaking te geschieden door toezending of uitreiking aan de belanghebbenden, onder wie begrepen de aanvrager. Verweerder heeft op 17 mei 2001 het bestreden besluit genomen. Het besluit is op 17 mei 2001 bekendgemaakt aan verzoeker en aan diens raadsman. Tevens is het besluit bekendgemaakt door middel van het aanbrengen van een bord en een verkort afschrift van het bevel boven de hoofdingang van het betreffende pand. Vervolgens heeft verweerder zijn besluit van 17 mei 2001 bij mededeling van 31 mei 2001 nader gemotiveerd. In het onderhavige geval is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 17 mei 2001 aangevangen op 18 mei 2001 en geëindigd op 28 juni 2001. Niet in geding is dat eerst op 2 juli 2001 -derhalve na afloop van de bezwaartermijn- namens verzoeker bij verweerder een bezwaarschrift is ingediend tegen voormeld besluit. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Derhalve dient thans bezien te worden of er voor verweerder aanleiding kan bestaan te oordelen dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Dienaangaande overweegt de president dat de omstandigheid dat onder het besluit van 17 mei 2001 geen rechtsmiddelenclausule is vermeld niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft immers op 8 mei 2001 (NA 2001, nr. 164) overwogen dat indien de rechtsmiddelen niet zijn vermeld als uitgangspunt geldt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De president is van oordeel dat verweerder weliswaar enige onduidelijkheid heeft geschapen door het besluit van 17 mei 2001 eerst bij brief van 31 mei 2001 te motiveren en onder deze brief de rechtsmiddelenclausule te plaatsen doch dit doet er niet aan af dat verzoeker, die bijgestaan wordt door een gemachtigde, tijdig -in ieder geval- een pro forma bezwaarschrift had kunnen indienen. Gelet op het vorenstaande is de president van oordeel dat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar niet anders zal kunnen beslissen dan het bezwaarschrift van verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkend verzoek als ongegrond dient worden aangemerkt en derhalve dient te worden afgewezen. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING. De president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2001 door mr. J.N.F. Sleddens voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. M. Vorstermans w.g. J. Sleddens Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 16 augustus 2001 Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.